Eerst ik, dan ik en daarna ik ook
Titel: ”De zeven hoofdzonden. Handleiding voor de 21ste eeuw”
Auteur: Fernando Savater
Uitgeverij: Erven J. Bijleveld, Utrecht, 2008
ISBN 978 90 6131 692 3
Pagina’s: 160
Prijs: € 14,95.
„Na de nederig stemmende, maar o zo egostrelende goede ontvangst van mijn project ”De Tien geboden”, begon de gedachte op te borrelen dat we ook de zeven hoofdzonden zouden kunnen aanpakken.” Met deze woorden begint de Spaanse filosoof Fernando Savater het voorwoord van zijn nieuwe boek ”De zeven hoofdzonden. Handleiding voor de 21ste eeuw”. Aan de orde komen: hoogmoed (superbia), gulzigheid (gula), hebzucht (avaritia), woede (ira), wellust (luxuria), luiheid (acedia), en afgunst (invidia). De term ”hoofdzonde” dateert uit de vierde eeuw na Christus. Het zevental is opgesteld door paus Gregorius I (ca. 540-604). Men zag deze zonden als basis van alle andere menselijke zonden, zowel de ”doodzonden” als de ”dagelijkse zonden”. Het gaat hier om een vooral rooms-katholieke traditie. Niet helder wordt waarom de schrijver een andere volgorde kiest dan de traditionele, namelijk: hoogmoed, hebzucht, wellust, afgunst, gulzigheid, woede, en luiheid.
Savater geeft blijk van scherpzinnigheid. Hij schrijft helder en onderhoudend, speels ook. Dat laatste geldt ook voor de inleidende gesprekken met satan, die tot zonde aanspoort. Dat zullen niet alle lezers hem in dank afnemen.
Doel missen
Het uitgangspunt van de schrijver is de menselijke ervaring, door hem het „zondige, maar heldere licht” genoemd. Hij laat „het religieuze perspectief op onze menselijke dwalingen” voor wat het is. Hij doet dat omdat hij zich als filosoof baseert op ervaring en rede. Maar dat verplicht hem toch niet de religieuze ervaring buiten beschouwing te laten? Als dat al zou kunnen. Savater voelde zich, ondanks zijn uitgangspunt, genoodzaakt een korte uiteenzetting over het begrip ”zonde” vanuit religieus perspectief aan het voorwoord vooraf te laten gaan. Als kern noemt hij: ongehoorzaamheid aan de wil van God met persoonlijke schuld als gevolg. Hij gaat voorbij aan het woord dat ten grondslag ligt aan het begrip ”zonde”. In het Hebreeuws is dat ”chattat” en in het Grieks ”hamartia”, met als betekenis: ”zijn doel missen”. Door te zondigen mist de mens zijn levensbestemming. Het is ingrijpend xxdat dit perspectief buiten beschouwing wordt gelaten.
Dit boek biedt niettemin veel waardevols. Schrijvend over ”hoogmoed” noteert Savater: „Tegenwoordig maken we een soort permanent festival van de middelmaat mee, althans op de televisie waar realityshows concurreren in platheden, infantiliteit en ordinair gedrag.” Een voorbeeld is het „wereldwijde succesvolle programma Big Brother (…) In veel opzichten zijn dit soort programma’s een modern voorbeeld van hoogmoed. (…) Alles draait bij realityshows om niets anders dan het principe: ”Eerst ik, dan ik en daarna ik ook”. En het moet worden gevreesd dat heel veel uren eigentijdse televisie nergens anders over gaan dan daarover.”
Het leven opslorpen
Savater wijst op de intieme band tussen ”gulzigheid” en de media. Het „gaat er dan niet alleen om dat tv-kanalen, websites en glossy tijdschriften vol staan met zeer verfijnde gerechten, dure dranken en exquise spijzen die voor de grote meerderheid van ons onbereikbaar zijn, neen, de gulzigheid wordt in veel breder perspectief verkondigd. Gulzigheid speelt zich tegenwoordig niet alleen aan tafel af, maar bijna overal in de samenleving. Het adagium dat de media prediken, is immers ”meer, meer, meer” en ”sneller, sneller, sneller” en ”spannender, spannender, spannender”. Wij willen het hele leven hier en nu gulzig opslorpen.”
Bij ”hebzucht” noemt Savater dat vroeger eigendom verbonden was met sociale verantwoordelijkheid: „Thomas van Aquino betoogde nog dat privébezit het onderpand was voor je naasten. Tegenwoordig is het prima om rijk te zijn zonder dat te rechtvaardigen en zonder een spoor van cultuurmecenaat te ambiëren om die rijkdom te compenseren. In de moderne wereld hebben geld en utilitarisme de bovenhand gekregen, en niet weinigen genieten daar ongeremd van.” Ons systeem biedt grote bedrijven op legale wijze de vrijheid hebzucht tot dagelijkse praktijk te maken. Anderzijds heeft de hebzucht ook dynamische kracht. De zucht naar rijkdom geeft de mens enorme energie en drijft hem tot grote en soms grootse dadendrang.
Vrije opvoeding
”Luiheid” brengt Savater in verband met demotivatie, niet met verveling. Als een van de oorzaken noemt hij „de zeer vrije opvoeding, zonder welke grenzen voor kinderen dan ook, die tegenwoordig bon ton is in delen van de burgerij in westerse landen.” Vroeger moest je doen wat je te doen stond omdat het nu eenmaal zo geregeld was. Het „grote verschil tussen een ontwikkeld en een onontwikkeld iemand, is dat de laatste veel meer geld uitgeeft om zich in het weekend te amuseren.” Mensen die in cultuur zijn geïnteresseerd hebben dat niet nodig. „De dagen van een onontwikkeld iemand zijn allemaal hetzelfde.”
Savater gebruikt een netwerk van relaties en citeert wisselend „mijn vriend de imam”, „een christelijke vriend”, „de rabbi waarmee ik bevriend ben”. Hij laat zich evenwel slechts leiden door rede en vrijheid. Zo passeert veel interessants de revue, zoals filewoede in het westen en fileacceptatie in Japan, dwangmatig consumentisme enzovoort. Bij dat laatste vraagt hij zich af: „Is dit kopen om te kopen niet de zonde der zonden, waarin hebzucht, afgunst, gulzigheid, wreedheid en ijdelheid bijeenkomen, in een afstotelijke cocktail van verkeerd begrepen moderniteit?”