Kerk & religie

Oudste Statenvertaling gaat digitaal

Het Boek der boeken gaat digitaal. Dat was al het geval met heel wat Bijbeluitgaven, maar nog niet met de oudste editie van de Statenvertaling, de Ravensteynbijbel (1637). Vandaag vindt de presentatie plaats van ”de digitale Statenvertaling van 1637”. Een periode van fundamenteel onderzoek breekt aan, zegt projectleider en taalkundige dr. Nicoline van der Sijs.

K. van der Zwaag
22 May 2008 09:35Gewijzigd op 14 November 2020 05:52
Dr. Nicoline van der Sijs, projectleider van de digitale Statenvertaling 1637, ziet de winst van de digitale versie vooral op het terrein van het taalkundig onderzoek liggen. „We kunnen nu verschillende vertalingen naast elkaar leggen en onder meer de woo
Dr. Nicoline van der Sijs, projectleider van de digitale Statenvertaling 1637, ziet de winst van de digitale versie vooral op het terrein van het taalkundig onderzoek liggen. „We kunnen nu verschillende vertalingen naast elkaar leggen en onder meer de woo

Volgens prof. Joop van der Horst, hoogleraar taalkunde in Leuven en spreker tijdens de presentatie, is nu taalkundig en theologisch beter na te gaan wat er in de tekst staat. „De tekst is nu veel toegankelijker dan die in de bekende concordantie van Trommius, die zich trouwens niet baseert op 1637 maar op latere edities.”De digitale editie van de Statenvertaling uit 1637 geeft de volledige Bijbeltekst, inclusief de inleidingen op de Bijbelboeken en hoofdstukken, de kanttekeningen, en de registers op het Oude en het Nieuwe Testament. De uitgave van 1637 was de eerste officiële Statenvertaling die in Nederland op de markt kwam.

Oproep
In juni 2007 deed freelance taalkundige dr. Nicoline van der Sijs in verschillende media een oproep voor hulp van vrijwilligers bij het digitaliseren van de Statenvertaling 1637. De respons op de oproep was overweldigend. Er moest een wachtlijst worden aangelegd: meer dan 300 vrijwilligers meldden zich aan, van wie er uiteindelijk 135 aan de slag konden. De meer dan 1400 dichtbedrukte bladzijden werden in porties verdeeld. Nu, iets minder dan een jaar later, is de complete eerste editie van de Statenvertaling overgetikt, grondig gecorrigeerd en van digitale codes voorzien.

Van der Sijs vond het altijd al vreemd dat vrijwel alle boeken integraal op internet staan, behalve de Statenvertaling van de Bijbel uit 1637. Terwijl in 2004 de lezers van Onze Taal de Statenvertalers nog kozen tot „invloedrijkste taalgebruikers van het Nederlands.” Er was op internet wel een fotografische weergave van de Statenvertaling te vinden, maar die was niet doorzoekbaar. „Taalkundigen en andere onderzoekers hadden daar niet zo veel aan.”

Het bleek niet mogelijk de tekst van 1637 te scannen en met behulp van tekstherkenningssoftware te lezen, en vervolgens de scan met de hand te corrigeren. Dat kwam vooral doordat de tekst voor het grootste gedeelte gezet is in lastig leesbaar gotisch schrift. Intikken ging dus sneller.

Wat inmiddels het Bijbeldigitaliseringsproject heet, wordt uitgebreid met andere laatmiddeleeuwse en vroegmoderne Bijbelvertalingen, zoals de Delftse Bijbel uit 1477 -het oudste gedrukte Nederlandstalige boek-, de Leuvense Bijbel uit 1548 en de Lutherse Bijbel uit 1648. Andere Bijbels, zoals de Deux-Aesbijbel uit 1562 en de Liesveltbijbel uit 1526, zullen nog volgen. Tevens wordt er gewerkt aan een digitale versie van de tweede druk van de Statenvertaling, uit 1657.

Het Bijbeldigitaliseringsproject wordt gesteund door de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (dbnl), het Instituut voor Nederlandse Lexicologie (INL), het Nederlands Bijbelgenootschap (NBG) en de Nederlandse Taalunie. De digitale tekstuitgave van de Statenvertaling wordt gepubliceerd op de websites van dbnl, INL en NBG, waarbij iedere instelling een eigen vormgeving en andere zoekmogelijkheden biedt.

Taalkundig onderzoek
Dr. Van der Sijs ziet de winst van het Bijbeldigitaliseringsproject vooral op het terrein van het taalkundig onderzoek liggen. „We kunnen verschillende vertalingen naast elkaar leggen en onder meer de woordkeus en de spelling onderzoeken. De tot stand gekomen tekst vult een lacune op omdat de Bijbelvertalingen dateren uit een periode die begint in de tweede helft van de vijftiende eeuw en eindigt halverwege de zeventiende eeuw, een periode waarvan relatief weinig tekstbestanden beschikbaar zijn.”

Dankzij de digitale versie is het mogelijk de verschillende woordvormen uit de Bijbels te ”lemmatiseren”: dat houdt in dat de woordvormen met behulp van een computerprogramma ondergebracht worden bij een hoofdtrefwoord, een lemma, precies zoals in woordenboeken gebeurt. Op basis van de frequentie van woordvormen en lemma’s in de Bijbelteksten kan er een spellinglijst worden samengesteld ter controle van weer andere teksten uit de vijftiende, de zestiende en de zeventiende eeuw, en als hulpmiddel bij het scannen van teksten uit die periode.

Nadat de woorden uit de Bijbelteksten gelemmatiseerd zijn, kan bekeken worden of ze voorkomen in de bestaande woordenboeken, zoals het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT). Van der Sijs durft nu al te stellen dat zal blijken dat diverse woorden in het WNT ontbreken. „De beschrijving van de Nederlandse woordenschat uit de vijftiende en zestiende eeuw vertoont namelijk forse lacunes. Het Middelnederlandsch Woordenboek eindigt in de vijftiende eeuw en het WNT begint zo rond 1550: deze woordenboeken sluiten niet netjes op elkaar aan en er bestaan geen goede periodewoordenboeken van de vijftiende en zestiende eeuw”, zo schrijft zij in een stuk dat zal verschijnen in het juninummer van het tijdschrift Onze Taal.

Dankzij de literaire teksten die op de website van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren te vinden zijn, is ook na te gaan of opvallende uitdrukkingen in de Bijbel voorkomen in de literaire werken uit die tijd. „Is dat niet het geval, dan kunnen we voorzichtig stellen dat het Bijbelse taalgebruik in dit opzicht afwijkt van het toenmalige literaire taalgebruik.”

De digitalisering geeft ook een antwoord op de vraag in hoeverre de Statenvertaling representatief is voor het Nederlands van de zeventiende eeuw. Volgens Van der Sijs is de taal van de Statenvertaling zeker geen spreektaal. „Het woord ”jij” was toen ook in gebruik, maar de Statenvertalers kozen voor het plechtige woord ”gij”, al stond dit woord toen dichter bij het dagelijkse leven dan nu. Ook het verkleinwoord ”tje” was in de zeventiende eeuw in gebruik. De Statenvertalers kozen echter voor het woord ”ke”.”

Van der Sijs merkt op dat de Statenvertaling regelmatig is herzien. Tussen de edities van 1637 en 1657 bestaan grote verschillen. „De editie van 1657 is toen echter heilig verklaard en er mocht niets meer veranderd worden. De kerk en de overheid zagen er bij de drukkers ook op toe dat dit niet gebeurde. Er was toen immers geen scheiding tussen kerk en staat. Intussen zijn er desondanks aanpassingen geweest, zoals ten aanzien van het woord ”wijf”. In de zestiende eeuw had dit woord geen negatieve connotatie, in latere eeuwen wel. Nu we een digitale versie hebben, kunnen we dat soort verschillen mooi gaan onderzoeken.”

Genuanceerd
Prof. Van der Horst is genuanceerd als het gaat om de vraag wat de winst is van een digitale versie van de 1637-editie. „Het blijft een feit dat de tekst die je op je scherm krijgt, morsdood is. De Statenvertaling heeft honderden jaren gefunctioneerd, is voorgelezen, en dat is helemaal weg als je het op internet zet. De tekst van de Bijbel komt vooral tot zijn recht als die in een overvolle kerk wordt voorgelezen en gehoord.”

Dat neemt niet weg dat de digitale versie van 1637 genoeg winstpunten biedt ten behoeve van het onderzoek. „Heel veel citaten uit de Statenvertaling in 1637 en latere eeuwen kunnen we nu gemakkelijker traceren. Dat is geen overbodige luxe, want de moderne letterkundestudent heeft vaak geen flauw idee van de talloze verwijzingen naar de Bijbel die zelfs tot in de meest moderne literaire werken voorkomen.”

Wetenschappers kunnen nu zowel op het gebied van taalkunde als van theologie beter en sneller onderzoeken wat er in de tekst staat, aldus de Leuvense hoogleraar. „We kunnen nu ook zien hoe deze editie zich onderscheidt van de vertalingen die eraan voorafgingen. Dan blijkt dat de Statenvertaling niet in alle opzichten nieuw was, maar dat de vertalers bewust of onbewust gebruik hebben gemaakt van verschillende oude vertalingen.”

Ook na 1637 en 1657 is de Statenvertaling ingrijpend veranderd. Van der Horst: „Er hebben duizenden veranderingen plaatsgevonden. Terecht overigens. Een Statenvertaling herzien heeft volgens mij geen zin. Als de Statenvertalers in deze tijd leefden, zouden zij uitgekomen zijn bij de Nieuwe Bijbelvertaling. Zij wilden geen oude vertaling opknappen, maar opnieuw teruggaan tot de bronnen en deze vertalen in een eigentijdse taal.”

Van der Horst merkt op dat er rond 1637 nog geen standaardtaal was, „of liever gezegd: die standaardtaal begon juist in die periode te ontstaan. Heel de tweede helft van de zestiende eeuw en de eerste helft van de zeventiende eeuw is men juist ijverig in de weer om tot een standaardtaal te komen. Het was de periode van allerlei concurrerende spellingssystemen, waaruit maar heel langzaam een algemeen geaccepteerde spelling kwam bovendrijven.

De taal van de Statenvertaling anno 1637 is op veel punten beslist niet algemeen Nederlands te noemen, maar is nadien wel algemeen Nederlands geworden. En dat bij dat wórden heeft nu juist die Statenvertaling zelf mede een rol gespeeld heeft.”


De Statenvertaling 1637 in cijfers

De complete tekst van de Statenvertaling 1637 bestaat uit bijna 2,6 miljoen woorden (precies: 2.590.583). Gemiddeld bevatten de kanttekeningen 2,5 keer zo veel woorden als de Bijbeltekst. Terwijl de Bijbeltekst 931.309 woorden bevat, bestaan de kanttekeningen uit 1.317.155 woorden en het voorwerk, de inleidingen enzovoorts, uit 342.119 woorden.

GBS: editie van 1657 nauwkeuriger

De Gereformeerde Bijbelstichting (GBS) is destijds gevraagd mee te werken aan de digitalisering van de Statenbijbel van 1637, maar het bestuur heeft toen besloten dat niet te doen omdat deze editie niet geldt als de meest nauwkeurige editie, zo stelt algemeen medewerker J. de Koning.

De GBS baseert zich op de editie van 1657, de ”corrigeerbijbel”, zoals die in de volksmond genoemd is. „We hebben bewust voor deze editie gekozen, omdat de kerk destijds talloze correcties heeft verzameld en deze editie als de nauwkeurigste uitgave van de Statenvertaling geldt”, aldus De Koning.

De GBS heeft van deze editie dit jaar een digitale versie van de Statenvertaling op de markt gebracht, de cd-rom ”GBS-digitaal” met daarop de gereviseerde tekst van de Statenvertaling en de daarbij behorende kanttekeningen, de psalmberijming van 1773 en de Drie Formulieren van Enigheid.

Doel van de cd-rom is met name jongeren te betrekken bij de Statenvertaling en de toelichtende kanttekeningen en zo een stuk vervreemding tegen te gaan, zegt De Koning. Als voordeel van GBS-digitaal wordt genoemd dat men voor gebruik ervan niet afhankelijk is van een internetaansluiting, in tegenstelling tot BijbelOnline en statenvertaling.net. De GBS heeft geen eigen website.

De GBS werd niet uitgenodigd voor de presentatie van het digitaliseringsproject. „Mogelijk omdat wij niet hebben meegewerkt aan de realisering ervan”, vermoedt De Koning. „Uit historisch oogpunt is het project echter een goed initiatief. Als het gaat om de meest nauwkeurige editie van de Statenvertaling is de digitalisering van de editie 1657 van groter belang, ook voor ons nageslacht. Wij hebben begrepen dat men ook gaat werken aan de digitalisering van deze editie. Zo’n uitgave is voor de GBS zeker van betekenis. Je kunt dan veel sneller allerlei oorspronkelijke teksten en kanttekeningen opzoeken.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer