Openheid
Het woord openheid heeft een positieve gevoelswaarde. Als van iemand gezegd wordt dat hij een open houding inneemt ten opzichte van anderen, dan geldt dat als een aanbeveling. De preses van de vrijgemaakte synode typeerde onlangs de leden van zijn kerk als zelfbewuste gereformeerde mensen, die „open naar de samenleving en de cultuur staan.”
Er is sprake van openheid wanneer men sterk geïnteresseerd is in wat elders plaatsvindt. Relevante informatie vanbuiten wil men op eigen merites beoordelen. Men streeft ernaar de relaties met de buitenwereld te versterken.
Tweerichtingsverkeer
Die grotere openheid heeft echter wel een prijs. Ook al zou men de vensters openzetten met missionaire bedoelingen, om wat men zelf waardevol acht naar buiten uit te dragen, in de praktijk is er veelal sprake van tweerichtingsverkeer. De buitenwereld oefent immers ook haar invloed uit. Dat gaat vanzelf.
De vraag is dan altijd hoe dergelijk grensverkeer per saldo uitpakt. Relevante factoren zijn daarbij onder meer de omvang van de groepering en de gedrevenheid van de mensen.
Het geluid van een kleine groep sneeuwt makkelijker onder dan dat van een grote, en mensen die een duidelijke boodschap hebben, bereiken meestal meer dan mensen die daarover hoogst onzeker zijn. Ook het algehele culturele klimaat is van belang. Dat bepaalt voor een groot deel de ontvankelijkheid van anderen voor die boodschap.
In de huidige situatie is er daarom niet zo veel reden om prat te gaan op je openheid naar cultuur en maatschappij. Althans, niet voor mensen die zich hartelijk verbonden weten met de gereformeerde belijdenis. Ook in reformatorische kring is er immers sprake van een sluipende verwereldlijking.
Pleidooien die men daar wel hoort voor een grotere openheid van de reformatorische gezindte naar de bredere maatschappij of naar andere theologische richtingen zijn daarom opmerkelijk. Wat wil men daarmee?
Heeft men niet door in welk geestelijk krachtenveld wij ons bevinden en welke ontwikkelingen gaande zijn? Of is dit een verkapte poging om de achterban om te turnen? Om een andere mentaliteit en een ander geestelijk klimaat ingang te doen vinden?
Uiteraard is het voor ons van belang om de ontwikkelingen in de brede maatschappij bij te houden. We moeten weten wat er in de wereld te koop is. Dat geldt voor de een meer dan voor de ander, afhankelijk van de positie die men inneemt. „Beproeft de geesten, of zij uit God zijn”, zo wordt ons in de Bijbel voorgehouden (1 Joh. 4:1). Het zal duidelijk zijn dat dat wat anders is dan een pleidooi voor openheid. Hier klinkt veel meer een antithetisch element in door. „Vele valse profeten zijn uitgegaan in de wereld” en daarom geldt: „Gelooft niet iedere geest”.
In rapport met de tijd
Maar ook wanneer men dat antithetische element wil honoreren, althans aanvankelijk, moet het risico niet onderschat worden dat men na verloop van tijd toch meegevoerd wordt met de geest van de tijd.
Van Abraham Kuyper is de uitdrukking „in rapport met de tijd” afkomstig. Aan het eind van de 19e eeuw wilde hij de gereformeerde theologie, ja heel het gereformeerde denken, ontwikkelen in rapport met het bewustzijn van zijn tijd.
Minstens een eeuw lang had het gereformeerde volksdeel zich opgesloten in eigen kring. Allerlei nieuwe ontwikkelingen in kerk, staat en maatschappij waren langs hen heen gegaan. Die had men niet verwerkt. Het was hoognodig dat die jarenlange achterstand werd ingehaald.
Maar hoewel dat oorspronkelijk niet de bedoeling was, werd de uitdrukking „in rapport met de tijd” in later jaren gebruikt om allerlei inhoudelijke aanpassingen van het gereformeerde denken te verdedigen. De oude standpunten waren immers niet meer te handhaven, men moest met z’n tijd mee. En van het een kwam het ander.
Terecht wordt gesteld dat wij midden in onze tijd en midden in de maatschappij moeten staan. Maar we moeten de risico’s daarvan niet onderschatten. Mensen die daar zo makkelijk over spreken, overtuigd van de kracht van hun eigen geloof, blijken na verloop van tijd toch makkelijk om te vallen.
De kerk hoort in de wereld, maar de wereld hoort niet in de kerk, zo heeft men het wel eens geformuleerd. Het eerste is een zware opgave, het tweede is echter nog veel moeilijker.
Pleidooien voor een grotere openheid naar buiten getuigen meestal niet van een groot onderscheidingsvermogen. Veeleer leiden ze ertoe dat grenzen doorbroken worden die het voorgeslacht niet zonder reden heeft getrokken.