Fiets als middel tegen drankmisbruik
Titel: ”Fatsoenlijk vertier. Deugdzame ontspanning voor arbeiders na 1870”
Auteur: Christianne Smit (red.)
Uitgeverij: Bert Bakker, Amsterdam, 2008
ISBN 978 90 351 3248 1
Pagina’s: 299
Prijs: € 24,95.
In de tweede helft van de 19e en het begin van de 20e eeuw maakte men zich niet alleen in orthodox-kerkelijke kring zorgen over de vrijetijdsbesteding van de arbeidersbevolking. De vraag hoe de arbeider kon worden weggehouden uit de kroeg en van allerlei vormen van bedenkelijk vermaak en gestimuleerd kon worden tot fatsoenlijk vertier, leefde veel breder. Confessionelen, liberalen en socialisten zetten zich daar elk op hun eigen wijze en vanuit hun eigen achtergrond voor in. Soms hadden ze daarbij succes, maar vaak lieten de arbeiders de goedbedoelde maar wel sterk bevoogdende aansporingen en waarschuwingen over zich heen gaan.
De bundel ”Fatsoenlijk vertier”, samengesteld door Nederlandse, Belgische en Duitse historici, brengt dit proces in kaart. Althans, aan een aantal pogingen wordt aandacht besteed. Dat betreft bibliotheekwerk, kunstgenot, volkstuinen, vegetarisme, lichamelijke opvoeding, fietsen en wandelen. Sommige verhalen slaan vooral op de Belgische situatie, andere op de situatie in Nederland. De Belgische inbreng blijkt ook uit het feit dat er uitgebreide Franse citaten in het boek voorkomen.
Volkstuinen
Andreas Stynen (Leuven) beschrijft de activiteiten van de Belgische vereniging ”Werk van den Akker”, die in 1896 in katholieke kring werd opgericht. Bij de middenklasse in België bestond in die tijd een grote waardering voor bloemen en tuinen. Door middel van schooltuinen probeerde men ook de belangstelling van de arbeidersjeugd te wekken. Gemeenten loofden beloningen uit voor wijkbewoners die de mooiste verzameling planten en bloemen voor het raam of op het balkon hadden staan. De volkstuinbeweging lag in het verlengde hiervan.
Door arbeiders een volkstuin te geven, zo meende men, werden alcoholisme, tuberculose en syfilis tegengegaan. Ook zou het werk in een eigen tuin remmend werken op de morele verloedering en het opkomende socialisme. Tevens zou de vervreemding die inherent was aan de industriële productie, worden bestreden. Tuinarbeid werd als zinvol alternatief gezien voor cafébezoek, cinema en sport. De instinctmatige band tussen mens en grond werd daardoor in ere hersteld. Ook werd op die manier de binding aan de vaderlandse grond versterkt. Ja, door hun werk in de tuin zouden de arbeiders nader tot God komen. Na de Tweede Wereldoorlog zou het nut van volkstuintjes in minder hoogdravende termen worden verwoord, al bleven de oude formuleringen nog wel naklinken.
Fietsende dienstmeisjes
Een interessant verhaal dat de hedendaagse lezer niet zonder verbazing zal lezen, is dat van Anne-Katrin Ebert (Bielefeld) over de popularisering van de fiets. Eind 19e eeuw was een fiets alleen betaalbaar voor de gegoede burgerij. De in 1883 opgerichte ANWB was dan ook een organisatie van de maatschappelijke bovenlaag. Die zag het fietsen als een goed tegenwicht tegen de spanningen van het moderne leven. Op een rijwiel kon men zich met spoed voortbewegen en tevens kalm en rustig blijven. Hoewel men tegelijkertijd moest sturen en trappen, had men toch tijd om van de omgeving te genieten.
In 1899 had nog maar 2 procent van de huishoudens een fiets, in 1912 was dat al meer dan 10 procent. Die popularisering van het rijwiel riep echter vragen op. Was het passend dat ook dienstmeisjes gingen fietsen of moest dat tijdverdrijf voorbehouden blijven aan de deftige stand? Volgens een ingezonden stuk in De Kampioen zou het slecht aflopen met meisjes die in hun vrije tijd begonnen met dingen die niet bij hun klasse hoorden.
Na de Eerste Wereldoorlog werd het rijwiel echter in brede kring populair. De ANWB probeerde nu vooral het lagere volk op te voeden tot verantwoordelijke fietsers en burgers. De fiets werd zelfs gezien als een prachtig instrument tegen het drankmisbruik van de arbeiders. In Nederland (en ook elders) ontstonden sociaaldemocratische fietsclubs. Op die manier kon men partijgenoten uit andere plaatsen ontmoeten. De fiets gaf de arbeider ook de mogelijkheid om verder van zijn werk te gaan wonen en zich daardoor aan de sociale controle van zijn baas te onttrekken. Toch was in de kring van de AJC, de Arbeiders Jeugd Centrale, wandelen populairder. In ieder geval stond men afkerig tegenover de moderne wedstrijdsport.
Tegen romans
Bibliotheken waren een heel ander middel tot volksopvoeding. Boudien de Vries (Universiteit van Amsterdam) beschrijft de Haarlemse situatie. Naast de liberale Nutsbibliotheek was er sinds 1858 ook een orthodoxe volksbibliotheek. Die ging uit van de Vereeniging ter Verbreiding der Waarheid. Die beoogde de lezers vooral stichtelijke lectuur aan te bieden en boeken over de vaderlandse geschiedenis „waarin de daden Gods niet verzwegen worden.” Ook protestants-christelijke jongelingsverenigingen hadden hun eigen bibliotheek.
De Vries wijst erop dat de scheiding tussen boeken voor de jeugd en voor volwassenen in die tijd niet zo scherp was. In arbeidersgezinnen lazen volwassenen ook de zondagsschoolboekjes van hun kinderen. Romans stonden in confessionele kring slecht aangeschreven. In de statuten van de rooms-katholieke bibliotheek in Haarlem werden die zelfs uitdrukkelijk uitgesloten. Pas in de jaren twintig van de vorige eeuw werd die bepaling geschrapt. In ieder geval was het de bedoeling van de confessionele bibliotheken om de eigen mensen af te houden van verkeerde boeken en „heidensche leeringen”. ”De negerhut van oom Tom” was een van de weinige boeken die bij alle gezindten aanvaardbaar werd geacht.
De grootste concurrent voor deze bibliotheken, inclusief die van het Nut die veel romans en vertaalde buitenlandse letterkunde bevatte, waren de commerciële bibliotheken die door boekhandels geëxploiteerd werden. Hier stond niet zozeer de verheffing van de lezer centraal. De exploitanten lieten zich vooral leiden door de belangstelling van hun klanten.
Sportwedstrijden
Alles bij elkaar geeft dit boek een aardig beeld van bepaalde sociale en culturele ontwikkelingen. Alle richtingen, van liberaal tot orthodox-protestant en van katholiek tot socialist, waren van mening dat de arbeidersklasse op een hoger plan moest worden gebracht. Bij de concretisering daarvan liepen de wegen uiteen, maar er waren toch ook allerlei raakvlakken. Drank werd terecht als een grote boosdoener gezien, de kermis stond veelal slecht aangeschreven en datzelfde gold van sportwedstrijden.
Zeker ten aanzien van de sport zijn de opvattingen in een eeuw tijd ingrijpend veranderd. Maar die vroegere bezwaren waren toch niet zonder grond. De excessen op sportgebied (van doping tot voetbalvandalisme) zijn sindsdien alleen maar toegenomen.