Altijd baas boven baas
Is het toevallig dat de belangrijkste musea in de wereld ook de grootste zijn? Of zijn ze gewoon belangrijk omdát ze groot zijn?
Het Louvre in Parijs heeft 60.000 vierkante meter beschikbaar om 30.000 kunststukken te showen. Dat betekent dat er 270.000 stukken in de kast blijven staan. Jaarlijks trekken zo’n 8 miljoen bezoekers door de zalen van het Franse paleis. Duizelingwekkende getallen.’t Kan natuurlijk nog erger. De Hermitage in het Russische Sint-Petersburg -begonnen als onderkomen voor de kunstverzameling van de tsarenfamilie- omvat 3 miljoen objecten. Natuurlijk wordt er maar een klein deel tentoongesteld: maar dat zijn nog altijd 300 zalen vol.Amerika doet er natuurlijk nauwelijks voor onder. Het Metropolitan Museum of Art in New York (liefkozend ”The Met” genoemd) heeft schilderijen en beeldhouwwerken uit de hele wereld samengebracht; schatten uit de klassieke oudheid, werken van praktisch elke Europese meester en natuurlijk een uitgebreide collectie Amerikaanse kunst.
Altijd baas boven baas. Dat geldt ook de tentoonstellingen die de musea samenstellen. Wie een expositie samenstelt, voelt zich geroepen een compleet beeld neer te zetten. Het hele oeuvre van een kunstenaar, of alles wat rond een kunststroming of een thema te verzinnen valt, wordt bij elkaar gebracht. Zaal na zal wordt gevuld met ”alle de wercken van…”. Met zo’n 200 werken ga je pas echt meetellen in de categorie ”substantiële tentoonstelling”. De advertenties winden er ook geen doekjes om: eenmalig en uniek. De enige -en misschien wel de laatste- kans om het werk van de kunstenaars(s) te bewonderen. En jawel, het publiek heeft het begrepen. Drommen mensen dringen voor de kassa, bereid om een flinke toegangsprijs te betalen, later aangevuld met een dure catalogus. Rafaël in Londen of Michelangelo in Haarlem, dat tref je slechts eenmaal in je leven aan. Daarvoor sluit je je aan in de rij, om vervolgens meegezogen te worden langs de kassa, door de veiligheidspoortjes, naar de eerste zaal met voorlopers, leermeesters en tijdgenoten van de grote kunstenaar.
Jammer dat de organisatoren van dergelijke tentoonstellingen geen rekening houden met het bevattingsvermogen van een gemiddeld mens. Toegegeven, een klein deel van je tijd besteed je aan het observeren van de andere bezoekers. Maar de meeste tijd concentreer je je op het gebodene: schilderijen, tekeningen, studies, beelden, medailles of wat dan ook. Maar na een tiental objecten taant de concentratie, na twintig werken zwakt je opnamevermogen verder af en na dertig stukken heb je het gezien. Terwijl je er nog minstens 130 te gaan hebt.
Je bedenkt een list. Je baant je een weg van zaal naar zaal, bekijkt alles vluchtig en maakt in gedachten een selectie. Vervolgens doorloop je de zalen serieus, maar je negeert alles wat niet bij je selectie hoort. Zo kun je enkele uren in het museum doorbrengen, de tentoonstelling in hoofdlijnen in je opnemen en de rest bewaren voor thuis. Daarvoor is natuurlijk die dikke catalogus onder je arm. Maar thuis wint het schuldgevoel en overwint de teleurstelling. Wat heb je veel gezien, maar wat heb je nog veel meer gemist.
Er zijn van die kleine musea, met eenvoudige exposities; de financiële middelen laten geen overzichtstentoonstelling van honderd werken toe. Zo is het bijvoorbeeld heerlijk om door het Museum Dongha in Dongen te lopen. Hier geldt de macht van het getal niet, of juist wel. De tentoonstelling van de schilders die in Dongen werkten is niet uitgebreid, maar geeft een goed beeld. De grote kenners trekken er wellicht hun neus voor op. Maar toevallig past deze hele expositie wel in mijn hoofd. Trots loop je na een goed uur weer naar buiten. Zonder catalogus. Waarom zou je?
Aad van Toor
Reageren aan scribent? beeldenstorm@refdag.nl.