Een muziekweg met dorens en stekels
Welk spoor hij na veertig jaar dirigeren achterlaat in de koorwereld? Cees het Jonk (60): „Ik heb mensen liefde voor de muziek willen bijbrengen. En dat op een eerlijke manier, zonder foefjes of spelletjes.” Vrijdag legt de dirigent zijn stokje definitief neer.
Voor hem had het niet gehoeven, een officieel afscheidsconcert. Maar het bestuur van het reformatorisch jongerenkoor Chenánja uit Ede, zijn laatste koor, vond dat Cees het Jonk de koorwereld niet stilletjes mocht verlaten. „En als het dan toch moet, dan graag in een volle Bovenkerk.”Oud-leden van de koren die de Woudenberger in de loop der jaren dirigeerde, zijn opgeroepen mee te doen aan het afscheidsconcert, vrijdagavond in Kampen. „Ik heb aangegeven dat ik heel graag nog eens de samenzang van twee psalmen dirigeer: Psalm 42 en 116. Het zijn naast Psalm 43 m’n lievelingspsalmen.” Waarom hij ermee stopt? „Ik heb altijd gezegd dat ik er met m’n 60e een punt achter zou zetten. Als dirigent kun je makkelijk avond aan avond in de weer zijn. Dat wil ik niet meer. Daarom heb ik in de achterliggende jaren de ene na de andere functie in de muziekwereld neergelegd. En nu dus ook bij Chenánja.”
Bij elkaar opgeteld komt Het Jonk op meer dan tien koren waar hij de achterliggende vier decennia voor kortere of langere tijd de scepter zwaaide: een aantal koren op Flakkee, mannenkoor Jeduthun, gemengd koor Magnalia Dei (beide uit Amersfoort), het Ridderkerks Mannenkoor, het Veenendaals Christelijk Mannenkoor. De lijst is niet compleet.
En dan nog het schoolkoor en -orkest van het Van Lodensteincollege. Al 32 jaar is Het Jonk als muziekdocent aan de Amersfoortse middelbare school verbonden; 28 jaar lang was hij verantwoordelijk voor het koor en het orkest van de school. Hij heeft het altijd met veel plezier gedaan, vertelt hij. „De jongens en meiden wilden zó graag.” Tegelijk was het een moeizame weg. „De eerste rector, drs. L. Kooijman, heeft zich er destijds sterk voor gemaakt dat koor en orkest er kwamen. Nadat Kooiman wegging, is het altijd een taai gevecht geweest. Daarom ben ik er een paar jaar geleden mee gestopt.”
Rooskleurig
Terugblikkend stelt Het Jonk vast dat zijn weg in de muziekwereld „bezaaid was met dorens en stekels.” Het begon echter allemaal heel rooskleurig.
De muziekwereld is een aparte wereld, concludeert Het Jonk als hij terugkijkt. „En aan mij zal ook wel het nodige mankeren.” Dat er zo vaak iets misgaat rond dirigenten en organisten, komt volgens hem doordat „muzikanten een gevoelig volkje zijn. Tenminste, je hebt natuurlijk ook zakelijke organisten en dirigenten. Als je hier en daar de gemeentezang hoort: vreselijk! Zonder beleving, zonder gevoel. Maar echte kunstenaars zijn gevoelsmensen. Die liggen ’s nachts wakker.”
Cees groeit op in Melissant, op Flakkee. Als 4-jarig jochie speelt hij al orgel. Als hij 8 is, mag hij op les bij een oom. Op z’n 14e wordt hij organist van de plaatselijke gereformeerde gemeente. Twee jaar later gaat hij intensief muziekles volgen bij Gerrit Zoon: orgel, piano en koordirectie. „Iedere donderdagmiddag op de brommer naar Sommelsdijk, waar ik vier uur lang les kreeg.”
Als hij 18 is, gaat hij als bas zingen op het koor Laus Deo in Melissant. Algauw begeleidt Cees het koor. En als de dirigent na een poosje het stokje neerlegt, neemt Cees het over. „Vóór m’n 20e.” Hij gaat er direct voluit tegenaan. „Het eerste wat ik deed, was voor de eerstvolgende kerstuitvoering een cantate programmeren.” Het loopt op een mislukking uit. „Het hele zaakje ging fout. Ik durfde de eerste tijd erna niet meer op het dorp te komen.”
Toch heeft hij ervan geleerd. „Ik ben blij dat ik die klap gehad heb. Ik heb geleerd rustig te beginnen bij een koor. Wat dat betreft gaat er nogal eens wat mis in de koorwereld. Ik zie met enige regelmaat een jonge dirigent van wie ik denk: Je grijpt te hoog met dat repertoire. Je moet geen capriolen gaan uithalen, begin maar eenvoudig.”
Aanvankelijk werkt Cees op het land. „Zo ging dat: als 14-jarige moest je meeverdienen.” Na een paar jaar gaat hij echter in de bouw werken. In zijn avonduren volgt hij middelbaar onderwijs. Daarnaast begint hij een eigen muzieklespraktijk, en volgt hij op zaterdagmorgen een dirigentencursus in Den Haag. Zijn muziekcarrière neemt in korte tijd een hoge vlucht. Inmiddels is hij ook hoofdorganist in twee hervormde kerken: in Dirksland en in Oude-Tonge.
Rond z’n 22e gaat Cees -inmiddels is hij getrouwd- naar het conservatorium in Rotterdam, waar hij orgel, piano en koor- en orkestdirectie studeert. „Ik was helemaal op weg naar de top.”
Na drie jaar is het echter ineens helemaal afgelopen. Op tragische wijze verliest het echtpaar Het Jonk plotseling zijn eerste kind, een 3-jarig jochie. „We waren ineens oude mensen.” Als gevolg van het verlies gooit Cees de muziek helemaal aan de kant. „Ik kon geen noot muziek meer verdragen. Ik heb m’n klompen gepakt en ben weer in de bouw aan het werk gegaan.”
Precies een jaar later echter neemt zijn leven weer een wending, terug naar de muziek. Rector Kooijman van het Van Lodensteincollege, dat dan pas begonnen is, is op zoek naar een muziekdocent en vraagt het echtpaar Het Jonk een keer in Amersfoort te komen kijken. Voordat hij het weet, krijgt Het Jonk te horen dat hij is benoemd. Uiteindelijk gaat hij overstag.
Na aanvankelijk op school gewoond te hebben, verhuizen de Het Jonks naar Woudenberg. Van daaruit ontwikkelt zich een nieuw muziekleven. Als dirigent, maar ook als organist; jarenlang was Het Jonk kerkorganist in de gereformeerde gemeente van Amersfoort. Ook die functie heeft hij echter een aantal jaar geleden neergelegd.
Aparte wereld
Dat hij zelf ook als gevoelsmens bezig is geweest, blijkt volgens hem uit de manier waarop hij de muziek benadert. „Ik heb de mensen altijd dichter bij het Woord willen brengen. Daarom moet je de tekst uitbeelden: harder, zachter, ingetogen, uitbundig. Het liefst hoor ik na afloop van een kooruitvoering dat de tékst van het gezongene mensen wat heeft gedaan.”
Ondanks de dorens en de stekels had Het Jonk de muziek nooit willen missen. „Het is een schitterend beroep. Met mensen samen zingen is zó mooi. Het brengt eenheid. Ik zie zingen als een gave die overgebleven is uit het paradijs.”
Dat heeft hij in de achterliggende veertig jaar ook over willen dragen aan zijn leerlingen, van wie sommigen -onder wie Martin Mans, Peter Wildeman en Arie Kortleven- inmiddels bekend zijn geworden. „Ik heb mijn leerlingen en koorleden vooral de liefde voor de muziek willen bijbrengen. Waarbij ik altijd heb benadrukt dat muziek maken op een eerlijke en oprechte manier moet gebeuren, zonder foefjes of spelletjes, en ook niet voor het geld.”
Gaat de 60-jarige, die zegt nog vitaal te zijn, de muziek dan niet missen? „Heel erg.” Toch heeft hij nog geen plannen. Hoewel. „Ik heb nog één wens, maar die z al waarschijnlijk nooit meer in vervulling gaan. Ik zou nog graag een keer een kamerkoortje oprichten met zestien mensen, van alle partijen twee, om klassieke werken mee te zingen.” Wat hij dan zou gaan uitvoeren? „Vooral heel veel Bach.”