Leer kind niet te vroeg lezen en schrijven
Kinderen in groep 8 kunnen vaak onvoldoende lezen en schrijven. Daarom heeft het kabinet plannen om voor peuters en kleuters speciale onderwijsprogramma’s te introduceren. Een slecht idee, vindt prof. dr. Sieneke Goorhuis-Brouwer.
Op die leeftijd zijn kinderen daar nog niet klaar voor.In het basisonderwijs bestaat de mythe: hoe vroeger hoe beter. Daarom zet het kabinet in op voor- en vroegschoolse educatie (vve). Dit houdt in dat kinderen op jonge leeftijd meedoen aan educatieve programma’s, waarbij aanzetten tot leren lezen en schrijven een centrale rol krijgen toebedeeld.
Dit is een gevaarlijke ontwikkeling. Vve gaat namelijk uit van de veronderstelling dat taalontwikkeling bij peuters en kleuters ongeveer hetzelfde is als leren lezen en schrijven. Deze gedachte berust echter op een misvatting.
De mondelinge taalvaardigheid van jonge kinderen ontwikkelt zich op de leeftijd tussen 0 en 6 jaar. Dit proces van taalverwerving vindt vanzelf plaats als er tegen kinderen wordt gepraat, als er wordt voorgelezen en als ze rijmpjes en versjes krijgen aangeboden. Een specifiek programma is hiervoor niet nodig.
Leren lezen en schrijven daarentegen is geen spontaan proces, maar moet gestructureerd worden aangepakt. Het vermogen tot leren lezen en schrijven bouwt wel voort op de opgebouwde mondelinge taalvaardigheid, maar valt er niet mee samen.
Kinderen kunnen pas aan het proces van lezen en schrijven beginnen wanneer ze op een leeftijd tussen de vijf en de zes jaar -in groep 3 dus- in hun denken een sprong maken naar een nieuwe vorm van denken: de operationele fase. Een essentieel kenmerk hiervan is het vermogen tot het gebruik van de reversibiliteit, het omkeerbaarheidsprincipe.
Een eenvoudige en algemeen bekende proef kan dit duidelijk maken. Geef een kind twee dezelfde bekers en vul ze op dezelfde manier. Vraag vervolgens of er in beide bekers evenveel water zit. Zowel kinderen uit de preoperationele als uit de operationele denkfase zullen ja zeggen.
Nu wordt één beker leeggegoten in een hoge, smalle beker. Operationeel denkende kinderen zien in dat de inhoud hetzelfde blijft. Preoperationeel denkende kinderen -kleuters dus- niet. Volgens hen bevat de hoge beker het meeste water. Net zo goed als zij vinden dat een auto die het eerste aankomt het snelst is, ongeacht de afgelegde afstand.
De nadruk op gecijferdheid en geletterdheid in de onderbouw van de basisschool sluit niet aan bij de denkpatronen van kleuters en gaat ten koste van het spontane taalleervermogen van kinderen. Het draagt ook niet bij aan het uiteindelijke leren lezen en schrijven. Wel doet het vaak afbreuk aan het zelfvertrouwen van kinderen, want je vraagt hun dingen te doen waarvoor ze nog niet klaar zijn.
Peuters en kleuters moeten niet worden lastiggevallen met onderwijsprogramma’s. Ze moeten spelenderwijs via praten, voorlezen, rijmen en zingen blootgesteld worden aan taal. De nadruk op cognitieve vaardigheden als lezen en schrijven heeft ook nog het gevaar in zich dat de ontwikkeling van sociale en emotionele vaardigheden ondersneeuwt. Het is heel moeilijk dit soort vaardigheden later te leren, terwijl leren lezen en schrijven altijd nog kan.
Het geld voor onderwijsprogramma’s voor peuters en kleuters kan beter gebruikt worden om kleinere klassen te maken, zodat kinderen meer individuele aandacht krijgen. Kinderen hebben meer aan een begripvolle juf dan aan een programma.
De auteur is hoogleraar taal- en spraakstoornissen aan de Rijksuniversiteit Groningen.