Zending begint thuis
Het uit de nood geboren lied van Luther ”Ein feste Burg ist unser Gott” heeft missionaire meerwaarde. Van zending blijkt bij Luther geen sprake. H. A. Wiersinga schreef dat volgens Calvijn het zendingsbevel van Mattheüs 28 door de apostelen volbracht was. Toch heet Pinksteren onder gereformeerden anno 2008 zendingsfeest. In de koloniale tijd lag de spits van de verkondiging ver weg. Zending begint nu thuis.
In het Oude Testament hoort Abraham: „Ga uit uw land en uit uw maagschap.” In het Nieuwe Testament klinkt het: „Gaat heen in de gehele wereld, predikt het Evangelie alle creaturen.” Het Oude Testament denkt ietwat particularistisch: Israël op zichzelf. Het Nieuwe Testament wijst een meer universalistische weg.Oppervlakkig beschouwd heeft het Oude Testament weinig weet van een zendingsgedachte. God „maakt Jakob Zijn woorden bekend, Israël Zijn inzettingen en rechten.” Toch verdient dat beeld nuancering. Niet slechts door te verwijzen naar figuren als Rachab de hoer en Ruth de Moabitische.
Het Oude Testament spreekt over de ”sjaliach”, een gezant, een gezondene. Dat woord was een technische term voor een bode met een volmacht die hem tot plaatsvervanger van zijn zender maakte. Het woord ”apostolos” dankt dan ook zijn oorsprong aan de Griekse vertaling van het Hebreeuwse woord sjaliach.
Mozes was de sjaliach in de richting van farao. Zo fungeerden ook Elia, Elisa, Jesaja, Jona. Sommigen noemen Mozes „the first missionary of whom we have any knowledge” (de eerste zendeling waarvan wij iets weten). Zij bezongen al vroeg de lof van hun God. Hoewel niet valt te ontkennen dat er tot Pinksteren sprake was van een „middelmuur des afscheidsels.”
In het Nieuwe Testament houdt de Heere Jezus aanvankelijk -om zo te zeggen- de deur nog op een kier. Dat blijkt bij de Kananese vrouw. Hij zegt: „Ik ben niet gezonden dan tot de verloren schapen van het huis Israëls.” Maar na Zijn opstanding uit de doden geeft de Heere Jezus Zijn discipelen bevel om uit te gaan naar de heidenwereld.
De Joodse Messias stond op, opdat in Zijn Naam „bekering en vergeving der zonden gepredikt zou worden onder alle volken.” En: „Gaat dan henen, en onderwijst al de volken.” Maar ook: „Gelijkerwijs Mij de Vader gezonden heeft, zend Ik ook ulieden.” Johannes zegt dat Christus’ eigen dienstwerk uitgangspunt vormt voor zendingswerk. Hij zendt de Zijnen, zoals Hij werd gezonden.
Dan kan het in het zendingswerk nooit uitsluitend gaan om het heil van de ziel van een heiden. Hoewel dat primair is. Het gaat om de totale mens, ziel en lichaam. Om profetisch onderwijs, verkondiging. Maar ook om christelijk onderwijs op een platvloerse school. En om priesterlijke barmhartigheid via andersoortige hulp. Om koninklijke gerechtigheid via het nastreven van rechtvaardige wetgeving.
Op deze manier valt de manier waarop de Argentijn Mortimer Arias in 1975 over zending sprak enigermate te begrijpen. „Het gaat in de zending om de communicatie van het totale Evangelie aan de totale mens in de totale wereld.”
Jeruzalem
Er moet gepreekt worden „onder alle volken, beginnende van Jeruzalem.” Ondanks rabbinaal verzet, herinnering aan de Holocaust, dialoog en Schriftkritiek. Al die bezwaren mogen de roeping niet verdoezelen om ook aan Joden de boodschap te brengen. In Handelingen is niet aan de orde of aan Israël het Evangelie mag worden verkondigd. Het was de vraag of, en zo ja hoe de boodschap naar de heidenen moest gaan.
Overigens valt het woord zending ten aanzien van Joden af te wijzen. Het plaatst hen op één lijn met heidenen. Mensen spreken wereldwijd over ”mission” onder Joden. Daaronder vangen ze alles: evangelisatie, zending enzovoorts. Echter: het Evangelie is ten diepste Joods. Ik hoorde vorig jaar tijdens een conferentie in Hongarije opnieuw dat Messiasbelijdende Joden de weigering om Joden het Evangelie te prediken als antisemitisme typeren.
Stamhoofd
Hoe heeft de kerk het er afgebracht? De oecumenische concilies van de Oude Kerk hebben dogma’s vastgesteld, maar geen zendingstheologie ontwikkeld. En de eerste grote zendelingen -Ulfilas, Willibrord, Bonifatius en vele anderen- dwongen niemand tot de doop. Toch gingen met hun stamhoofd vaak hele stammen over tot het christendom. Dus: heidense resten tierden welig.
De franciscaanse en dominicaanse orden leverden tot de vijftiende eeuw veel zendelingen. Zij pasten zich vergaand bij heidense volksgewoonten aan. Zij doopten velen zonder dat die kennis van Evangelie hadden. Dat leidde tot syncretisme. Een praktisch gevolg is dat sommige protestanten in sterk rooms-katholiek gekleurde landen de roomse doop niet erkennen en bekeerlingen overdopen.
De algemene opvatting is dat er ook bij Luther en Calvijn geen sprake was van een uitgewerkte zendingstheologie. Toch schreef Calvijn in zijn commentaar op Mattheüs 28:16 dat de Heere de dienaren van het Evangelie gebiedt „de leer der zaligheid tot alle einden der wereld te verbreiden.”
Mensen van de Reformatie hadden het echter druk met het verkondigen van hun theologisch beginsel in Europa. Bij monde van Calvijn en Luther: een program van volstrekte herordening van maatschappelijke en zedelijke verhoudingen in die tijd. Is het overigens geen zending om in plaats van de middeleeuwse scholastiek de vraag „hoe krijg ik een genadig God” in Europa weer centraal te gaan stellen?
Soms had de Reformatie een uitstraling naar verre landen, bijvoorbeeld Brazilië. Ik hoorde daarover voor het eerst tijdens de assemblee van de World Mission Conference in Salvador in 1996. In 1557 bereikten drie door Calvijn gezonden predikanten en een kandidaat Brazilië. Er was enige jaren sprake van protestantse erediensten.
De Bijbelse humanist Desiderius Erasmus verdedigde het breed vertalen van de Bijbel. Maar Zwingli en Bucer zijn enigermate de concreter sprekende voortrekkers van de Reformatie geweest, de pioniers ten aanzien van de zendingsidee. Het daadwerkelijk in praktijk brengen van zulke ideeën is uiteraard nog iets anders.
Willem Teellinck (1579-1629) zou zich als eerste vertegenwoordiger van de Nadere Reformatie hebben beziggehouden met gedachten over zending. Zijn geschrift ”Ecce homo” droeg hij op aan de Oost-Indische Compagnie. Het behelsde een aansporing tot zending.
Ook bij Adrianus Saravia, Antonius Walaeus, Gisbertus Voetius en Johannes Hoornbeeck was sprake van bezinning op zending. En stellig ook bij puriteinen als Richard Baxter, die steun gaf aan John Eliot (1604-1690), de apostel der indianen.
In de periode van de Nadere Reformatie groeide de aandacht voor het zendingswerk. Maar vooral: via de koloniën. En het was in feite de Verenigde Oost-Indische Compagnie die de zending dirigeerde en regeerde. Bovendien was de activiteit minder gefocust op heidenen en islamieten dan op het verzorgen van Hollandse christenen.
De motieven van predikanten om in de zending te gaan liepen uiteen van financiële moeilijkheden en last van de leertucht tot getrouwd zijn met een lastige vrouw. En als de VOC geen geld meer zag in een regio, verliet zij die streek en met haar de blanken. En met hen de predikanten en zendelingen.
Het verwijt uit de kring van geloofszendingen was en is ondertussen niet zelden dat de kerk zich te weinig aantrok van de zendingsopdracht. Of dat de kerk -vooral in de 20e eeuw- het verkondigen liet verdringen door de daad. Individuele christenen namen daarom het voortouw. Zij zagen het verzaken van zending als onbetaalde rekening van de kerk. Zo kwam het in de voorbije eeuwen tot zendingsgenootschappen.
Rome was destijds begonnen met kerkplanting in de vorm van een forse organisatie, een goed gestructureerd lichaam. Piëtisten en methodisten echter hadden veel meer oog voor de bekering van de enkeling. Graaf Von Zinzendorf van de Hernhutterzending sprak de bekende woorden: „Sehet zu, ob ihr dem Lamm einige Seelen gewinnet” (Let op of u een ziel voor het Lam wint.) De piëtistische activiteiten gingen vaak gepaard met felle strijd tegen alcoholisme, slavernij en analfabetisme.
Twee richtingen
Mondiaal gezien is er sprake van ten minste twee botsende richtingen in de theologie: die van het getuigenis en die van de dialoog. De Schriftgetrouwe richting herkent zich -heel globaal gesproken- in de Lausanne Committee for World Evangelization, terwijl de richting van de dialoog zich herkent in de Wereldraad van Kerken.
H. Kraemer (1888-1965) rekent nog zendingswerk onder de „zogenaamde primitieve volken van Afrika en Azië” tot de „eervolle episoden van de geschiedenis der christelijke kerk.” De missioloog zei klip-en-klaar „dat in het christendom door zijn ontmoeting met de andere wereldgodsdiensten een zuiverder besef is gaan groeien van wat het zeggen wil dat het een godsdienst des getuigens is.”
In 1948 had de oprichting plaats van de Wereldraad van Kerken. Nog geen veertig jaar na de oprichting van de Wereldraad van Kerken liet Wesley Ariarajah zich als staffunctionaris totaal anders uit. Ariarajah typeerde Johannes, Petrus, Paulus en de schrijver van de brief aan de Hebreën als betrouwbare gidsen voor de meningsvorming over Jezus. Maar hun „geloofsuitspraken” hadden slechts absolute waarde voor degenen die Christus beleden in de voorbije eeuwen.
Soms loopt alles door elkaar heen. En dan denk ik aan de sympathieke anglicaanse zendeling Leslie Newbigin. Hij was evangelical, maar bewoog zich vrijelijk op de Wereldraadvloer. Hij ontving er waardering. Newbigin verklaarde zich een fervent tegenstander van gelijkwaardige dialoog tussen wereldreligies. „De kerk heeft de bijzondere opdracht ontvangen de werkelijkheid van Jezus’ overwinning te betuigen en dat moet het middelpunt van onze zending zijn.”
Heden
De groei van het christendom -mede het resultaat van zending- hield geen gelijke tred met de aanwas van de wereldbevolking. In 1900 leefden er grofweg gezegd 1,62 miljard mensen op onze planeet. Een eeuw later ligt dat in de buurt van 5,93 miljard. Toch liep het percentage christenen terug, van 34,4 naar 33,2.
De stedelijke bevolking steeg echter van 233 miljoen in 1900 naar 2,66 miljard in 1998. Van 14,4 procent groeide dat tot 44,8 procent van de wereldbevolking. Urbanisatie behelst volgens Harvey Cox een nieuwe structuur van de samenleving, waarbij traditie-elementen verdwijnen. Hij acht het stedelijk centrum aansprakelijk voor de sociale achtergrond van een steeds minder religieus bepaalde samenleving.
Zending betekende in de koloniale tijd ver weg gaan. Daar groeide de kerk. Als ik in aanmerking neem dat -om met Nietzsche te spreken- de postreligieuze mens -dus in Europa- met ontvelde knieën rondloopt, blijkt er iets veranderd. De eenzijdig op verre heidenen en moslims gerichte missie dient na te denken over kerkverlating en secularisatie binnen Europa. Ons werelddeel is opnieuw zendingsgebied.
De zendingsopdracht gold niet slechts de apostelen, maar de kerk. Betekent dit dat iedere lezer morgenochtend in z’n uppie een stoomboot moet opzoeken om af te reizen naar een vergelegen land? Zo is het niet. Zending -het getuige zijn van de grote werken van God in Christus- begint thuis. In de stad. In de straat. Bij de buren. In eigen huis.
De spectaculaire groei van de vroege kerk -tegen de verdrukking in- had andere oorzaken dan georganiseerde zendingscommissies en goed geschoolde zendingswerkers. De levenswandel van de leden en hun persoonlijk getuigenis in hun eigen omgeving had een onbevattelijke evangeliserende werfkracht! De klemmende vraag is of dat laatste in de West-Europese kerk - nu nog functioneert. Want wie kent het echte vuur?