Israël en de Pinkstergeest
„Op de berg Elon Moré beloofde God aan Abraham het land Israël. Vanaf deze berg kunnen we in het noorden de sneeuw van de berg Hermon zien, in het oosten de rivier de Jordaan, in het westen de kustlijn en in het zuiden de woestijn. Een klein land met allerlei natuurlijke verschijnselen, een land van melk en honing. Het land dat wij ontvangen hebben uit de hand van de Heere. Het land, dit hele land, dat we daarom rechtens en erfelijk mogen bezitten. Nog steeds!”
Aldus sprak Tuvia Gelbaar aan het begin van dit jaar tot een groep christelijke voorgangers uit Nederland die een week in Israël verbleven. Ik had het voorrecht erbij te zijn. Tuvia behoort samen met enkele anderen tot de zionistische pioniers die zo’n dertig jaar geleden in Ariël in het Samaritaanse land, in het hart van het land Israël dus, een (naar zij noemen) Bijbels hotel hebben gesticht: Eshel Hashomron.Van deze bevlogen Tuvia en de zijnen kan ik maar niet loskomen. Dat geldt vooral deze weken, nu Israël zijn zestigjarig bestaan als staat viert. Is het waar wat ze zeggen? Is hun claim terecht?
Beloften
Op vrijdag 5 Iyyar 5608, naar onze tijdrekening 14 mei 1948, stond David Ben Gurion voor de leden van de volksraad, die zich verzameld hadden voor het Tel Aviv Museum of Art. Daar las hij op ceremoniële toon de onafhankelijkheidsverklaring van de nieuwe staat voor. Na afloop tekenden zij het document, het orkest speelde Hatikva, het Israëlische volkslied, en de staat Israël was een feit.
Dat is nu zestig jaar geleden. Voor de meeste inwoners van Israël aanleiding tot een feest. Gevierd met vuurwerk en andere uitbundigheden.
De 1,5 miljoen Arabische Israëliërs noemen dat feit echter ”el nakba”, ofwel: de ramp. Tijdens de Onafhankelijkheidsoorlog van 1948 zagen immers talloze Palestijnen zich gedwongen uit te wijken naar allerlei vluchtelingenkampen. Zij waren slachtoffer van de politieke verhoudingen, opgehitst tegen de Joden als ze werden door hun leiders. Hun (klein)kinderen hebben de fakkel overgenomen in hun gewapend verzet en terreur tegen de Joden. De haat wordt koste wat kost levend gehouden.
Ook bij hen en hun aangrijpende tragiek worden we keer op keer bepaald. Wat mij betreft vooral nadat ik eerder dit jaar ook ds. George Kazoura uit Rama hoorde spreken. Hij is een Arabische christen die, ondanks veel weerstand van zijn omgeving, zich inzet voor zowel Joden als Palestijnen. Al dertig jaar lang. De Heere Zelf heeft hem bekeerd van zijn haat tegen de Joden, zo vertelde hij.
Zelfs kwam hij langs een wonderlijke ervaring tot een nieuw inzicht aangaande de plaats van Israël in Gods heilsplan. Het is terecht, aldus ds. Kazoura, als de Joden wijzen op Gods beloften waarin hun dit land wordt beloofd. Beloften die nog steeds gelden. „Wie zich daartegen verzet, verzet zich tegen de God van Israël. Wie kwaad denkt over de Joden, denkt kwaad van God…”
Hoe zit het? Hebben de Joden nog steeds recht op dat concrete land, daar tussen de Jordaan en de Middellandse Zee? Gelden de beloften die ooit werden gedaan nog steeds? Zijn die niet vervallen in hun afwijzing van de Heere Jezus? Is er niet een geheel nieuwe situatie ontstaan toen er rond het jaar 70 na Christus een eind leek te zijn gekomen aan het volksbestaan van Israël? Trouwens, zijn die beloften aangaande Israël niet alle vervuld in Christus?
Deze en andere vragen komen telkens weer naar voren. Laatst nog in synodale besprekingen en in discussies daaromheen.
Hoop
Ik zal nu niet proberen aan te tonen dat er inderdaad nog beloften aangaande Israël uitstaan ter vervulling. Die beloften gelden naar mijn stellige overtuiging mede het concrete land. Prof. dr. C. Graafland (in: ”Het vaste verbond”) en ds. P. den Butter (in: ”Volk tussen eeuwigheid en eenzaamheid”) bijvoorbeeld hebben dat onweerlegbaar duidelijk gemaakt. Ook het hervormde rapport ”Israël, volk, land en staat” uit 1970 spreekt hierover duidelijke taal. Daarin wordt ook gezegd dat „wie vanuit het geloof de hereniging van het Joodse volk en het land aanvaardt, in de gegeven omstandigheden ook een eigen staatsbestel voor dit volk moet aanvaarden.”
Maar waar ik nu even de vinger bij wil leggen, is dat Israëls jubileum vrijwel samenvalt met Pinksteren. Daarom, laat in deze pinksterweek het gebed aangaande Israël zich vermenigvuldigen. In de binnenkamers en vanaf de kansels. En laat er in de kerken en onder de christenen verwachting zijn van de God van Israël dat Hij grote dingen doet. Door het werk van de Geest der genade en de gebeden.
Het waren niet de minsten in de kerk der eeuwen die hoop hadden aangaande Gods weg met Israël. We spreken wel van ”the puritan hope”, de puriteinse toekomstverwachting. Daarin had Israël een grote plaats.
In tijden van geestelijke opwekking kregen christenen geloof voor de aanstaande vervulling van Gods beloften aan Israël. Predikers als Edwards en McCheyne zijn hiervan voorbeelden. Ook toen er nog niets van te zien was, konden zij en anderen niet loskomen van de gedachte dat er een nationaal herstel en een terugkeer naar het oude land aanstaande was. Overigens niet los van de bekering van Israël tot de erkenning van Messias Jezus. Tot heil van Joden en heidenen.
„Bent u verlangend naar een opleving van de kerken, die nu als droge beenderen terneerliggen? Zoudt ge begeren te zien dat de Geest des levens Zijn intrek erin neemt? Bid dan voor de Joden!” (Th. Boston). Ontwaak, wind des Geestes, en doorwaai Uw hof…
Reageren aan scribent?
welbeschouwd@refdag.nl