Bonar, dienaar uit de school van MacCheyne
„Predikanten worden zelden beloond met vrucht, tenzij zij voortdurend de bekering van zondaren nastreven.” Deze uitspraak van John Owen haalt Horatius Bonar aan in zijn boekje ”Words to Winners of Souls” (woorden aan zielenwinners). Op dit aambeeld heeft deze bekende Schotse predikant en schrijver van godsdienstige liederen meer dan vijftig jaren gehamerd.
Horatius Bonar behoorde tot een geslacht dat veel predikanten heeft voortgebracht. In zijn stamreeks komt John Bonar voor, die in de jaren van 1720 met de Erskines, Boston en acht andere predikanten voor de synode van de Schotse kerk het boek ”The Marrow of Modern Divinity” verdedigde.De wieg van Horatius stond in Edinburgh, waar zijn vader rechtsgeleerde was. Tijdens zijn studie theologie aan de universiteit zat hij aan de voeten van de bekende Thomas Chalmers, die hem onderwees in de systematische godgeleerdheid. Tot zijn medestudenten behoorde Robert Murray MacCheyne, met wie hij op aandrang van Chalmers de sloppenwijken inging om daar te evangeliseren.
In 1837 werd hij predikant in Kelso, waar hij veel vrucht op zijn prediking oogstte. Het jaar 1839 was een jaar van opwekkingen in verschillende plaatsen. Vooral in Dundee, waar zijn vriend MacCheyne een nieuwe gemeente diende, kwamen velen tot bekering. In die tijd werd de noodzaak van evangelisatie hem nog meer op het hart gebonden. De zogenaamde ”Kelso Tracts” waren vlugschriften van zijn hand die bij duizenden hun weg vonden. Het bekende boekje ”God’s Way of Peace”, vooral gericht aan zoekende zielen, werd in Kelso gedrukt en beleefde daarna vele herdrukken. Men zegt dat meer dan 300.000 exemplaren hiervan van de pers kwamen.
In 1866 verbond Horatius zich aan de Chalmers’ Memorial Church in Edinburgh. Inmiddels had hij wereldwijd bekendheid gekregen als ”hymnwriter”. Vooral zijn ”Hymns of Faith and Hope” werden veel gebruikt. Daarin vinden we zijn theologische accenten terug waarmee ook zijn preken waren doordrenkt. Een tijdgenoot merkte op dat hij meer een volgeling was van de hervormers dan van de puriteinen.
Met de puriteinen was hij doordrongen van de noodzaak van wedergeboorte, maar zijn kracht lag meer in de voorstelling van de heilsfeiten dan in een analyse van de bevinding van het hart. Hij stelde het kruis van Golgotha centraal en hield zich niet op met een eindeloos zoeken naar genadekenmerken die de aandacht van het verlossingswerk van Christus afleiden. De raad die hij voortdurend gaf was: „Zie van uzelf af naar Christus.” Hij benadrukte de noodzaak van „de leer van de aanneming door God en van de onmiddellijke rechtvaardiging door het bloed en de gerechtigheid van Jezus Christus.”
Daarbij werd zijn boodschap verdiept door „een imponerende kracht door de proclamatie van de tweede komst van Christus.” Bonar was een overtuigd prechiliast en stak dit niet onder stoelen of banken.
Stadsevangelisatie
Opvallend is zijn grote belangstelling voor evangelisatie. Hij zocht buiten zijn eigen kerkgebouw gelegenheden om de mensen te bereiken. Zo waren de Meadows, een groot grasveld aan de rand van het oude stadsgedeelte in Edinburgh, een geliefkoosde plaats om de boodschap van het Evangelie door te geven.
Het jaar 1859 gaf door een internationale opwekking nieuwe impulsen voor de evangelieverbreiding. In de jaren 1870 bezocht de Amerikaanse evangelist D. L. Moody enkele malen Schotland. Bonar steunde hem bij zijn preektournees en conferenties.
De impact van deze campagne was groot, maar de kritiek bleef niet uit. Vooral dr. John Kennedy uit Dingwall keerde zich tegen de evangelisatiemethoden van Moody en zijn geestverwanten. In zijn ogen werd de prediking van de wet als ”tuchtmeester tot Christus” door hen verwaarloosd. Hij sprak van ”hyperevangelisme” en van ”een ander Evangelie”. Het godsbeeld van Moody vond hij eenzijdig en te veel gericht op de liefde van God in Christus, zonder te benadrukken dat God ook rechtvaardig is en dat alle mensen buiten Christus onder het oordeel liggen. Hij veroordeelde ”hymn-singing”, instrumentale muziek, en ”openbare gebedssamenkomsten”. Bij de Schotse traditie pasten geen gezangen, noch orgels, maar alleen het gepredikte Woord en psalmgezang. De oproep aan zoekende zielen om na de dienst te blijven zitten, in een zogenaamde ”inquiry room”, vond hij arminiaans. „Mensen worden zo gedwongen Christus aan te nemen.”
Kennedy miste bij Moody en zijn geestverwanten de nadruk op Gods soevereiniteit. Zijn zorg was zeker niet ongegrond. Gemis aan zondeovertuiging leidt vaak tot een oppervlakkige bekering. De nadruk op de vrije en onverdiende genade leidt niet af van de boodschap van vergeving, maar bevestigt deze.
Westminster
De reactie van Bonar op de kritiek van Kennedy was waardig en kalm. In een pamflet wees hij de beschuldiging dat men voorbijging aan de noodzaak van zondeovertuiging van de hand. Hij wilde daarbij wel aantekenen dat deze overtuiging nooit als voorwaarde, als een kwalificatie, mag gelden om tot Christus te komen. Het staan naar nog diepere ontdekking van verlorenheid gaat voorbij aan Gods gewilligheid om zondaren te ontvangen zoals zij zijn.
In antwoord op Bonars reactie deed Kennedy beschuldigingen aan zijn adres die niet juist zijn. Murray schrijft in zijn pas verschenen boek ”Scottish Christian Heritage” dat Bonar de noodzaak van zondeovertuiging onderschreef en van harte wilde onderschrijven wat de Confessie van Westminster leert over te toe-eigening van het heil. Het accentueren van Gods soevereiniteit mag echter nooit een obstakel opwerpen om zielen van Christus af te houden. Bonar wilde voluit calvinist zijn, maar geen hypercalvinist. Het ging hem om de bewogenheid met zielen.
Dit wil niet zeggen dat deze bij Kennedy ontbrak. Kennedy was zeker voorstander van een onvoorwaardelijk aanbod van genade. Daarom vond hij het een belediging dat Bonar hem van hypercalvinisme beschuldigde.
Zo bracht de ene reactie de andere voort. Kennedy neigde tot eenzijdigheid om in deze discussie bijzaken tot hoofdzaken te maken. Zijn oordeel over de beweging die door Moody in gang was gezet, was uiterst negatief, terwijl de getuigenissen van bekeerden vaak hetzelfde verwoordden als wat hij bedoelde.
Kroon
Tot de publicaties van Bonar na de opwekking in de jaren van 1870 behoort ”Words to Winners of Souls” (1877). Hij wijst daarin op de opdracht van alle evangeliedienaren om voortdurend het heil van verloren zielen op het oog te hebben. Hun werk moet niet alleen bestaan uit theologiebeoefening, maar in de eerste plaats uit daadkracht. Hij eindigt dit geschrift met de veelzeggende woorden: „We moeten meer in ernst zijn als wij onze levensgang met blijdschap willen beëindigen en de kroon ontvangen bij de komst van de Meester. Wij moeten werken zo lang het dag is; de nacht komt wanneer niemand werken kan.”
In dit besef zette Bonar bij het klimmen der jaren zijn werk voort. De laatste vijftien maanden van zijn leven deed hij zijn werk met toenemende zwakte van zijn lichaam. Zijn grootste smart was dat hij niet meer zo in het Koninkrijk van God bezig kon zijn als hij wel wilde. Soms was hij daaronder wanhopig en riep hij uit: „Nutteloos! Nutteloos!” Zo werd hij uiteindelijk neergeveld op zijn ziekbed, dat zijn sterfbed werd.
De tekst van overdenking was: „Totdat de dag aanbreekt en de schaduwen vlieden.” In grote zwakte vroeg hij: „Hoe lang duurt dit nog?” Het antwoord gaf hijzelf: „Totdat de dag aanbreekt en de schaduwen vlieden.” Deze wens ging op 31 juli 1889 in vervulling, toen hij op 81-jarige leeftijd in Jezus ontsliep.
Toen werd waar wat hij aan het slot van zijn boekje ”Hoe zal ik tot God gaan?” schreef: „Onze arbeid zal dan gedaan zijn, onze overwinningen verkregen, onze vermoeidheid afgelopen, onze kwellingen en tegenslagen zullen uitgegaan zijn als een droom des nachts, onze wonden zullen alle genezen zijn, onze hartenpijnen gestild, onze geestelijke druk ingewisseld voor hemelse opgewektheid, onze onwetendheid is dan geheel vergeten in de goddelijke wijsheid en kennis. Onze hangende handen zijn opgeheven en onze zwakke knieën sterk gemaakt. Onze gerimpelde voorhoofden zijn glad gemaakt door dezelfde tedere hand, die al onze tranen van onze ogen heeft afgewist. Alle onvolmaaktheden op aarde worden opgelost in de volmaaktheid van de hemel!”
Bij zijn begrafenis op het kerkhof van de Cannongate in Edinburgh zong een grote menigte van rouwklagers het lied:
Christ Himself the living splendour,
Christ the sunlight mild en tender;
Praises to the Lamb we render:
Ah, ’t is heaven at last!