VN: Bijna 40 landen onrustig door voedselcrisis
Na de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds slaan ook de Verenigde Naties alarm: Volgens de Voedsel- en Landbouworganisatie van de VN (FAO) is er in 37 landen sprake van een ”voedselcrisis”.
De stijgende voedselprijzen hebben recent al tot betogingen en/of rellen geleid in Egypte, Kameroen (met een honderdtal doden), Burkina Faso, de Filipijnen en Haïti, terwijl er ook onrust was in Mexico, Indonesië, Ivoorkust, Mauritanië, Mozambique en Senegal.Maar de VN noemen nog een hele reeks andere landen. De FAO somt eerst en vooral zes landen op met ”uitzonderlijke tekorten in de voedselproductie en voorraden”: Irak, Zimbabwe, Somalië, Moldavië, Swaziland en Lesotho. In nog eens zes landen hebben veel mensen onvoldoende toegang tot voedsel: Eritrea, Liberia, Mauritanië, Sierra Leone, Afghanistan en Noord-Korea.
Uiteindelijk maakt het duurdere eten bijna veertig landen instabiel, allemaal landen waar meer dan de helft van het gezinsinkomen opgaat aan eten. Daartussen zitten ook grote landen als Pakistan, Indonesië en Egypte, en Noord-Afrikaanse landen waar de onvrede islamistische bewegingen kan versterken.
Waaier van oorzaken
De oorzaak van de onrust is een scherpe stijging van de prijs van tarwe, rijst, sorghum, maïs en soja, de belangrijkste voedingsmiddelen van een groot deel van de wereldbevolking. Grote groeilanden als China en India verbruiken steeds meer van die gewassen, terwijl maïs en soja ook massaal gebruikt worden voor de productie van biobrandstoffen. Daarnaast is het transport duurder geworden omdat de brandstofprijzen stijgen, terwijl ook kunstmest meer is gaan kosten. Het lijkt er ook op dat door de klimaatverandering meer oogsten mislukken.
Anuradha Mittal, de directeur van het in voedselvraagstukken gespecialiseerde Oakland Institute in San Fransisco, zegt dat ook de liberalisering van de landbouw en de specialisatie van ontwikkelingslanden in opbrengstgewassen als koffie, cacao, katoen en bloemen fatale gevolgen hebben voor de voedselzekerheid. Dat beleid werd aangemoedigd door de VS, de Europese Unie en de Wereldbank. Tegelijk liepen de investeringen in en de ontwikkelingshulp voor de landbouwsector terug. Ontwikkelingslanden zijn daardoor netto-importeurs van voedsel geworden. De ontwikkelingslanden voerden in de jaren zeventig van de vorige eeuw netto nog voor 1 miljard euro meer voedsel uit dan in. In 2001 keken ze aan tegen een deficit van 11 miljard dollar.
Antwoorden
Relatief rijke ontwikkelingslanden kunnen wat ondernemen tegen de onrust die de stijgende voedselprijzen met zich meebrengen. In Mexico trokken begin vorig jaar al betogers door de straten omdat de uit maïsmeel gemaakte tortilla’s duurder werden. De regering besloot de maïsprijzen nog meer te subsidiëren dan voordien al het geval was. Maar armere landen zijn voor dergelijke maatregelen aangewezen op hulp van buitenaf.
VN-secretaris-generaal Ban Ki-moon heeft de donorlanden al opgeroepen dringend meer hulp te leveren aan Haïti. Daar hebben voedselrellen vorige week aan vier mensen het leven gekost. De Wereldbank trekt tien miljoen dollar noodhulp uit voor het armste land van het westelijk halfrond.
Volgens Mittal van het Oakland Institute is er veel meer nodig dan noodhulp. In de eerste plaats moet er overal een sociaal veiligheidsnet komen, en er zijn openbare distributiesystemen nodig om hongersnoden te voorkomen. De armste landen hebben daarvoor de hulp van donorlanden nodig. Daarnaast zouden ontwikkelingslanden en donorlanden meer moeten inzetten op de productie en consumptie van lokale gewassen door duurzame landbouwbedrijven. Landen moeten ook een beter prijs- en voorraadbeleid gaan voeren.