Pastoraat in een eigenzinnige cultuur
Op veel plaatsen deden jongeren met Pasen belijdenis. Dat moet van harte gaan. Toch blijkt er later soms sprake te zijn van spanning. Blijven kerk en leden elkaar trouw? Ook als de ene christen de ander zo bitter tegenvalt? Als de gemeente los zand lijkt, in plaats van één lichaam met onderscheiden leden? Als de sfeer van een sekte trekt? De kerk heeft in de actuele, eigenzinnige cultuur pastoraat nodig. Meer dan ooit.
In Oosterbeek hielden christenen zich recent, tijdens een studiebijeenkomst, bezig met pastoraat. Een referent sprak wijze woorden: In een pastoraal gesprek dient God niet slechts als trooster, maar ook als ’tegenover’ aanwezig te zijn. En: „Het gaat niet alleen om de verhouding met Jezus, maar om het grote geheel van God, mens, medemens en schepping.” Eén vraag gaat aan die zinvolle uitspraak vooraf. Is er in een gemeente überhaupt sprake van herderlijke zorg? Of wordt deze stil verzaakt?Mensen manifesteren zich immers ook als christen steeds sterker als individualist en twijfelaar. De actuele cultuur draagt een hedonistisch karakter. Het neopaganisme neemt toe. Schijnbaar godsdienstige, maar boze, kwaadwillende krachten trekken reeds lang gelovende of beginnende belijders mee naar het ”andere denken”. Anders dan de Bijbel. Leden van de gemeente, hoorders, tonen meer dan voorheen verzet tegen wat herders hen vertellen. In die leefwereld lijkt pastoraat tevergeefs. Voorbij.
Leden van de kerk zetten zich op zondag onder de prediking. Jongeren nemen deel aan het verenigingsleven. Prachtig. Maar ondertussen kunnen ze gaan ’schuiven’, weggroeien. Via interchristelijke Bijbelstudie- of gebedsgroepen bijvoorbeeld.
Er kan ook een andere oorzaak zijn. Gebrek aan gesprek. Onvermogen tot geestelijke zorg of leiding. Gebrek aan pastoraat. Dat is echter niet minder essentieel voor de kerk dan prediking. Juist in de huidige, eigenzinnige cultuur is pastoraat een must.
Het kan
Er is wat loos in de kerk! Tijdens huisbezoek of gesprek, kan het zomaar naar boven borrelen: „Van dogmatiek heb ik niet veel verstand hoor, maar kijk, ik voel het zo.” Of: „Ik ben het niet met u eens. Ik kan dat niet zo goed verdedigen, maar ik denk dat het zo en zo is.” Tijdens de catechisatie: „Kijk, u staat hier nou wel te praten, maar ik heb ook mijn mening.” Bij het huisbezoek: „U oordeelt altijd nogal makkelijk. Ik wil best open zijn. Maar ik heb geen behoefte aan uw commentaar.”
Wie zichzelf wijs waant en met een botte bijl op bezoek gaat, raakt licht geneigd zich door die dwarse cultuur te laten stoppen. Wie echter zelf als dwarsligger van genade leerde leven, gaat op pad. Kreunend en zuchtend misschien. Maar zachtmoedig en geduldig. En vooral biddend. In de stellige wetenschap dat er juist in de kerk Eén is die wegzwervende ouderen of jongeren en nog slechts gedoopte, of belijdende leden -met eerbied gesproken- in de kraag kan grijpen. De Opperherder is almachtig.
Iemand werpt tegen: „Mensen luisteren niet naar mij.” Dat geeft niet. „Ik kan ze niet overtuigen.” Dat hoeft niet. Probeer ook in het pastoraat primair Gods Woord te laten spreken. Ambtsdragers mogen immers niet lijden aan dezelfde kwaal als de cultuur? „Ik vind; ik denk.” God is bij machte om te overtuigen. Het kan nuttig zijn zelf uitgepraat te raken. Een herder kan met de wereld te veel verwachten van zijn eigen woorden en te weinig van God, Zijn Woord en Heilige Geest. Zo moet en kan pastoraat toch?
Slechte communicatie
Pastoraat veronderstelt communicatie. Als er sprake is van slechte communicatie maakt dit het bedrijven van pastoraat onmogelijk. Kasper had een operatie aan zijn hart achter de rug. Hij kon de rekeningen voor medische zorg niet betalen. Mogelijk door eigen nalatigheid. Hij nam contact op met de diaconie. Via de telefoon luidde het antwoord van de diaken kortaf: „Daar is de diaconie niet voor.” Punt. Dat was alles. De relatie tussen Kasper en de kerkenraad bleek echter definitief geschonden.
Berend zat als catechisant al vol vragen. Maar als hij iets wilde weten -minstens een keer in de maand- ging de deur van de pastorie voor hem open. Berend trouwde. Hij verhuisde. Hij raakte telkens ziek. En hij kreeg -misschien wel ten onrechte- de indruk dat zijn eigen dominee hem niet begreep. Uiteindelijk vroeg hij aan zijn vroegere pastor of die hem pastoraal wilde begeleiden. Die bewilligde. Maar hij zag met pijn in zijn hart dat de relatie tussen de kerkenraad en Berend niet meer functioneerde.
Henk en Marja waren tien jaar getrouwd. Ze kregen huisbezoek. Telkens andere ouderlingen. Er groeide geen vertrouwensrelatie. Marja vertelde dat ze zich ermee had verzoend dat er geen kinderen kwamen. Henk zei dat hij er vrede mee begon te krijgen. Toen de ouderlingen vertrokken, zeiden zij -ongetwijfeld zeer goedbedoeld- te hopen dat het echtpaar met hun kinderloosheid onder God terecht mocht komen om er vrede mee te krijgen. Henk en Marja voelden zich in hun worsteling miskend.
De kerkenraad van een welvarende gemeente in een flinke stad zette een lid van de gemeente onder censuur. Hij had publiekelijk zijn naam verbonden aan een als minder goed bekendstaande organisatie. Feitelijk uit onwetendheid. Wie onder censuur staat, behoort overeenkomstig het gereformeerd kerkrecht regelmatig door de ambtsdragers te worden vermaand. Als dat -laat ik zeggen: uit gemakzucht- niet gebeurt, blokkeert de ergernis bij de gecensureerde elke mogelijkheid tot pastoraat.
Het gaat er bij de geschetste situaties niet om wie schuldig is. Ik bedoel vooral te tonen dat er maar weinig nodig is om de relatie tussen een lid en zijn kerk breekbaar te maken. Iemand mag de voorbeelden als onbeduidend opzijschuiven. Maar degenen die te maken hebben met de praktijk weten dat het afhaken van mensen soms begint bij onnozel geklets over zitplaatsen in de kerk. Intensieve communicatie kan veel voorkomen. Dan blijft ook pastorale aandacht en zorg mogelijk.
Zoekgeraakt
De zojuist vertelde verhalen zijn niet uit de dikke duim gezogen. Pastorale contacten kunnen echter ook anders verlopen dan in de zojuist getekende miscommunicatie. Ik heb ooit een ambtsdrager gekend die kwam waar hij niet werd verwacht. Op een zondagavond om halftien, toen een jonge man die middag voor het eerst tot ouderling was bevestigd. De bezoeker was er geen wijkouderling. Hij leefde zich een beetje in welke onmogelijkheid en zorg de zojuist bevestigde zouden kunnen kwellen.
Dat gebeurde ook toen een zoontje van twee maanden in het ziekenhuis lag. Op zaterdagavond stond hij aan de deur. „U zult het niet gemakkelijk hebben. Hoe is het nou? Kunt u het een beetje overgeven?” Mogelijk ging hij diezelfde avond nog de stad in. Dat deed hij. Hij zocht in de kroegen naar catechisanten. En hij haalde ze er met zachte dwang uit. Zo zocht hij het weggedrevene, het zoekgeraakte. Natuurlijk had hij fouten en gebreken. Maar hij toonde aandacht voor het hart van een ander.
Kerk in ruste
De kerk kan in ruste raken. Ze kan de indruk wekken gesetteld, verburgerlijkt te zijn. Alle dingen geschieden met orde. Er staat een prachtig gebouw met een magistraal orgel. Er is niets mis met de leer. „Ja, natuurlijk zijn er mensen die zich niet meer bij ons thuis voelen. Die moeten dan maar gaan. Er zit gelukkig een grote natuurlijke groei in onze gemeente.” Bestaat er in die situatie oog voor de nood van mensen. Is het een teken van geestelijk welvaren als er geen problemen zijn in de gemeente?
Alles schijnt goed te gaan in de kerk. De collectezakken brengen voldoende op. Als er ambtsdragers wegvallen, blijkt de kerkenraad altijd snel te worden aangevuld. Maar een kerk kan in ruste raken. Zodat de wijkouderling en de wijkdiaken bij een plotseling sterfgeval in hun gebied zich afvragen: „Wie is dat eigenlijk? Ken ik die vrouw? Ik ben er geloof ik nog nooit geweest.” Mutatis mutandis: kent de predikant alle schapen van zijn kudde? Of is de gemeente te groot voor één predikant?
Vier kernwoorden
Vier woorden komen nog kort aan de orde. Ik wil graag de noodzaak onderstrepen van een klimaat van vertrouwen. Een ambtsdrager kan op afstand wachten tot iemand zich bij hem meldt met problemen. Maar als hij niet tracht binnen zijn wijk een vertrouwensrelatie te realiseren, een klimaat dat mensen uitnodigt zich met hun zorg tot hem te wenden, is de drempel te hoog. Dan valt ook niet te verwachten dat de mensen uit zijn wijk om advies komen als het huwelijk dreigt te stranden. Of zoiets.
Verder vraag ik aandacht voor het beschikbaar zijn. Als er iemand van de leden van de gemeente aanbelt en wil praten. Al is het ’s avonds laat. Of is de ambtsdrager alleen in functie tijdens werkdagen van acht tot vijf? Dat beschikbaar zijn breidt zich uit. Is iemand bereid als hij er niet in slaagt een afspraak te maken met ’dienstweigeraars’ om naar een gesloten deur te stappen in de hoop dat die deur opengaat? Is iemand bereid desnoods de deur voor zijn neus te zien dichtklappen.
Een derde kernwoord is luisteren. Een docent kan tegenwoordig geen monoloog meer houden. Zijn pupillen kunnen veelal niet meer luisteren. Ze willen meedoen, erbij betrokken zijn. Om zo gedwongen te worden tot nadenken. Maar ontkomt een ambtsdrager aan deze algemene trend? Kan hij luisteren? Dat is meer nodig dan ooit. Anno 2008 is het broodnodig om mensen te bevragen op wat hen werkelijk drijft en beweegt in het leven. Hoewel niet ieder dat altijd als prettig ervaart.
Wat is het belangrijk iemand te begrijpen. Een optimist zegt gemakkelijk: „Wees toch niet zo zwaartillend.” Het communiceren met een depressief geladen christen blijkt voor zo’n positief denkend mens erg moeilijk. Als die christen ook nog suïcidaal is, kan de optimist er soms niet anders uitbrengen dan: „Doe niet zo dwaas. Dat is niet goed voor u.” In plaats dat hij tracht af te dalen in de situatie van die ander en juist zo iets van z’n leed probeert te peilen. Zonder direct een koffer vol raad klaar te hebben.
Eigenzinnige cultuur
Het ambt zou z’n tijd gehad hebben. De postmoderne cultuur verdraagt geen gezag meer. Er zijn mensen die de dominee confronteren met een dichte deur. Maar er zijn anderen die snakken naar een vertrouwelijk gesprek, een opmerkzaam oog, beschikbaarheid en een luisterend oor. Terwijl ze nooit de kans krijgen. Dan is het gemakkelijk allerlei dingen op rekening van de eigenzinnige cultuur te schrijven. Maar zoekt de kerk de verloren schapen nog? Heeft de kerk nog iets in de aanbieding?