Arm land moet zichzelf ontwikkelen
Prins Claus was tijdens zijn leven zeer betrokken bij de hulp aan de derde wereld. Ontwikkelingssamenwerking had zijn hart. De prins was van 1974 tot 1980 voorzitter en sedertdien erevoorzitter van SNV Nederlandse ontwikkelingsorganisatie. De instelling verzamelde citaten over ontwikkelingssamenwerking van de prins uit de periode 1972-1996. Een selectie.
In een open brief aan alle Nederlandse vrijwilligers (1973): „Niettemin meen ik dat een systeem waarbij regeringen en instellingen van het ontvangende land de volledige verantwoordelijkheid dragen voor de projecten die worden uitgevoerd, het enig juiste is.”
„De internationale samenwerking gericht op de ontwikkeling van de arme landen beschouw ik als een van de belangrijkste opgaven van onze tijd.”
In een interview bij zijn installatie als voorzitter van de SNV (1974): „De ontwikkelingshulp die de rijke wereld aan de arme wereld geeft, is marginaal. En de hulp van de vrijwilligerskorpsen is weer een marginaal onderdeel van de marginale ontwikkelingshulp. Dat zegt niets over het belang van het werk, maar het is wel een feit dat je voortdurend in je achterhoofd moet houden.”
„De vrijwilligers moeten hun werk zien als een fase in een lange continuïteit. Die continuïteit is dan ook erg belangrijk, Na verloop van soms heel veel tijd zie je dan verandering en vooruitgang. Maar de marges zijn smal.”
„Door verbetering van de landbouw komt ook de lokale economie op gang. Er ontstaan dan lokale markten, op basis daarvan krijgen de mensen het beter - enzovoorts.”
„De ”ontwikkelingssamenwerking” moet door de gehele bevolking worden gedragen. Het is echt niet alleen een zaak van de regering. Teruggekeerde vrijwilligers kunnen een grote rol spelen als het erom gaat aan alle Nederlanders uit te leggen wat het belang is van de ontwikkelingssamenwerking.”
In een toespraak voor schooldecanen (1975): „Het is nodig dat de mensen zich inzicht verschaffen in de oorzaken van de onderontwikkeling. Armoede is niet iets dat op zichzelf staat. Armoede staat niet los van andere maatschappelijke feiten. Armoede is bijna altijd onderdeel en gevolg van een bepaalde sociaal-politieke structuur. Daarom moet de rechtvaardigheid die nodig is om de armoede in de wereld op te lossen ook een sociale rechtvaardigheid zijn.”
„Het is een oude wijsheid dat de beste hulp díe is die mensen helpt zichzelf te helpen.”
„Het ontwikkelingsprobleem is een gecompliceerde zaak. Iedereen beseft nu wel dat de toestanden in de derde wereld niet alleen daar moeten worden opgelost, maar ook -en misschien wel vooral- door veranderingen, hervormingen, in de maatschappijen van de rijke landen zélf. Er bestaat een diepe en indringende relatie tussen hún armoede en ónze rijkdom. Onze economische, monetaire en handelssystemen hebben daar alles mee te maken.”
In een toespraak voor de jaarvergadering van de Landbouwmaatschappij IJsselmeerpolders (1976): „Te weinig werd beseft dat de economische opbouw van een land en de ontwikkeling als menselijk proces aan de basis moeten beginnen, op het platteland, in de dorpen. Dat besef begint nu gelukkig overal ter wereld steeds meer door te dringen.”
„We moeten er niet naar streven ons cultureel patroon aan de ander op te dringen, want die ander heeft zijn eigen cultuurpatroon, zijn eigen leefwijze, zijn trots.”
„De gapende welvaartskloof heeft zeer veel te maken met de manier waarop wij, de rijke landen, onze economische, monetaire en handelsbetrekkingen met de ontwikkelingslanden geregeld hebben. Die kloof zal niet kunnen worden overbrugd zonder hervormingen van deze betrekkingen en, zo nodig, zonder offers onzerzijds. Men zal zich moeten realiseren dat het onrechtvaardig is wanneer arme landen te weinig geld voor hun grondstoffen krijgen, wanneer hun handelsbeperkingen worden opgelegd om onze belangen eenzijdig te beschermen.”
„Wij leven in een tijd van toenemende agressie. In veel gevallen is die agressie terug te voeren tot de honger naar macht, of honger naar recht. Maar er is ook agressie die een gevolg is van honger-zonder-meer, van een lege maag. Van miljoenen lege magen. In dat laatste geval moeten wij ons, wélgevoede Nederlanders, ervoor hoeden de agressor zonder meer te veroordelen en de vrede te prediken. Het eerste -en minste- dat we dan kunnen doen is: nadenken over ons aandeel in een stuk collectieve verantwoordelijkheid dat op de schouders van de rijke landen rust, en direct of indirect van de bevolking van die landen.”
In een artikel in de Tanzania-krant van samenwerkende Friese organisaties (1977): „Want ontwikkelingssamenwerking is meer, véél meer dan alleen maar een uiting van naastenliefde of caritas, hoe waardevol die begrippen op zich ook zijn. Ontwikkelingssamenwerking is in de allereerste plaats een daad van de meeste elementaire sociale rechtvaardigheid.”
In een interview naar aanleiding van twintig jaar SNV (1985): „Ik ben altijd voorstander geweest van de vrijheid van ondernemers, van de vrijheid van boeren die er brood in zien voedsel te produceren dat mensen in de stad kunnen eten. (…) Boeren over de hele wereld zijn slim, zijn misschien wel de beste ondernemers die ik ken. Maar dan moet je ze wel de ruimte geven.”
„De basis van de Afrikaanse ontwikkeling is de landbouw. Afrikaanse regeringen zelf zullen die keuze moeten maken, het is hun verantwoordelijkheid. De westerse landen en hulpinstellingen kunnen slechts hulp geven bij de uitvoering van de plannen, ze kunnen niet het beleid veranderen.”
„We moeten ontwikkelingslanden ook de mogelijkheid geven handel te drijven en niet onze markten afsluiten voor hun producten, niet de prijzen voor hun goederen zo laten zakken dat het voor hen soms weinig zin meer heeft aan de wereldhandel deel te nemen.”
In het artikel ”Krediet als recht van de armen” (1995): „Ik begin met een wens: niet meer praten over ”ontwikkelingssamenwerking” en ”ontwikkelingswerkers”. In het gebruik van deze termen zit een zekere opdringerigheid besloten: alsof wij voortdurend niet of niet voldoende ontwikkelde mensen moesten ontwikkelen. Ik vind het enigszins aanmatigend dat wij in de ”derde wereld” mensen of hele gemeenschappen zouden kunnen ”ontwikkelen”.”
„Om politieke redenen is het soms onvermijdelijk de prijzen van basisvoedsel laag te houden in de steden, maar als langetermijnoplossing is prijsbeleid bijna altijd een verkeerde oplossing. Boeren produceren niet maximaal als er niet een optimale beloning (vrije prijzen) tegenover staat.”
„De intellectuelen, schrijvers, dichters, journalisten, integere politici en ambtenaren in Afrika vragen in feite maar één ding: luister naar de stemmen van onze beste mensen en luister vooral naar de boeren en in het bijzonder naar onze vrouwen.”
„Waarom zeg ik hier zoveel over Afrika? Dat is, behalve om persoonlijke redenen, omdat economische ontwikkeling in sub-Sahara Afrika maar niet van de grond wil komen, ook niet in die landen die rijk zijn aan grondstoffen. (…) Hieraan zien we ook hoe marginaal onze hulp vaak is voor landen die op geen enkele wijze beschikken over structuren en bestuurlijke stabiliteit die nodig zijn om een begin te maken met economische ontwikkeling.”
Citaten opgetekend tijdens een reis van prins Claus met prins Willem-Alexander door Tanzania (1995): „Je kunt 100.000 experimenten steunen, als de Afrikanen het niet zelf oppikken dan werkt het niet.”
„De term ”ontwikkelingssamenwerking” is een eufemisme. Een woord dat de lading niet dekt omdat er sprake is van twee zo ongelijke partners. We zijn hier al dertig jaar bezig. Maar het is niet iets dat je van buitenaf kunt doen. Aan de ene kant steun je mensen, maar tegelijkertijd maak je ze nog afhankelijker. We moeten beseffen dat het hun land is en dat zij het moeten doen. Wij kunnen dat niet, dat is nonsens.”
In het ”Ten geleide” in het boek ”Cultuur en ontwikkeling” met toespraken van prins Claus (1996): „Het wegvallen van de ideologische en geopolitieke scheidslijnen tussen Oost en West in grote delen van het Zuiden, en met name in Afrika, heeft onder andere meer dan voorheen duidelijk gemaakt dat ontwikkelingssamenwerking (…) slechts in bescheiden mate kan bijdragen tot wezenlijke vooruitgang in het Zuiden en hoogstens hier en daar een beperkt en vaak kortdurend succes achterlaat.”
„Steeds duidelijker wordt dat ontwikkeling niet wezenlijk van buitenaf kan worden beïnvloed. Doorslaggevend is het toenemende besef dat ontwikkeling en vooruitgang alleen door de mensen zelf kan worden voortgebracht, in een omgeving waarin respect bestaat voor de eigen cultuur, de eigen taal en de eigen leefwijze.”
„Het zich bewust zijn van de culturele rijkdom van het eigen verleden en heden is een voorwaarde om zelfbewust te kunnen bouwen aan een toekomst.”