Tussen de macho en het watje
Harvey C. Mansfield, filosoof en hoogleraar aan Harvard University, schreef een boek over mannelijkheid. Het is een pleidooi voor een gezonde erkenning van het verschil tussen man en vrouw. In de moderne cultuur wordt dit verschil veelal ontkend. De sekseneutrale samenleving is haar ideologie: „Sekse is een irrationeel obstakel op weg naar vrijheid”.
De heersende opvatting is dat sekse een bijkomstige eigenschap van de mens is. De taal dient volgens deze ideologie te worden gezuiverd van masculiene smetten: ”voorman” wordt ”voorpersoon”. God is geen ”Hij” maar een neutraal of onzijdig persoon. In de opvoeding moeten jongens met poppen en meisjes met auto’s spelen. Mannen moeten vrouwen carrière laten maken en zelf ook luiers verschonen. Bovenal dient alle mannelijke intimidatie assertief te worden bestreden; lukt dit niet vanzelf dan volg je daarover een cursus.Maar er is een probleem, volgens Mansfield. Ondanks alle emancipatie blijft er een hardnekkige notie van mannelijkheid bestaan bij mannen, en merkwaardig genoeg ook bij vrouwen. Vrouwen lijken het stiekem prettig te blijven vinden om luiers te verschonen en te tutten met baby’s. De riolering repareren is ”not their cup of tea”. Mannen willen eventueel wel een ochtendje wat in de huishouding doen maar blijven een hekel aan ”vrouwenwerk” houden en eigenlijk vinden vrouwen dat ook wel mannelijk van hen. In deze merkwaardige toestand neemt Mansfield -een opmerkelijke speaking name in dit opzicht!- zijn uitgangspunt. Waar komt dit verschijnsel toch vandaan? Is dit slechts de hardnekkigheid van de mannelijke conditionering of is er meer aan de hand en wijst dit wellicht op iets veel universelers?
Diepgeworteld
Het stereotype beeld van mannelijkheid blijkt heel diepgeworteld te zijn in de samenleving. Uiterst merkwaardig is dat binnen de wetenschap de als progressief te boek staande evolutiebiologie -als tak van wetenschap die zich bezighoudt met mannelijkheid in de natuur- dit stereotype uitermate onkritisch hanteert: zij gaat simpelweg uit van het bestaan van typisch ”mannelijk gedrag”: agressie, machtsstreven, promiscuïteit en dominantie. Deze progressieve evolutietheorie ontkent vaststaande, eeuwige soorten en pleit voor ontwikkeling van de ene soort tot de andere soort, maar stereotype ”mannelijkheid” en ”vrouwelijkheid” blijken ineens wél vaststaande, eeuwige structuren te zijn.
Mansfield is evenwel heer genoeg om niet op een goedkope manier dit stereotype van de evolutiebiologie voor zijn mannelijke kar te spannen: hij is een veel subtieler soort man dan een evolutionistische aap: de bron van mannelijkheid ligt voor Mansfield elders! Daarover straks meer. Bovendien is volgens Mansfield voor iedereen die goed kan kijken de vrouw minstens even agressief als de man, maar dan veel subtieler, namelijk in de vorm van ”relationele agressiviteit”.
In feite hanteren vele moderne denkers en schrijvers -Hemingway, Kipling, Nietzsche- het genoemde ideaal van mannelijkheid, dat agressie, machtsstreven, promiscuïteit en dominantie insluit. Het is eigenlijk het archetype van de held: de moderne Achilles. De moderne westerse cultuur koesterde met name sinds de negentiende eeuw dit, door Mansfield ”nihilistisch” genoemde, ideaal als een vervanging voor het wegvallen van God en patriarchale kerkstructuren: de heroïek van het imperialisme met zijn ”taak van de blanke man”.
Manwijven
Volgens Mansfield doet zich nu het merkwaardige verschijnsel voor dat het feminisme dit nihilistische mannelijkheidsideaal accepteert en kopieert. In plaats van een eigen ideaal van vrouwelijkheid te bedenken, eisen feministes als Wollstonecraft, Stanton, De Beauvoir, Germaine Greer en Shulamith Firestone slechts eenzelfde assertiviteit en dominantie voor henzelf. Contraceptie en abortus geven vrouwen dezelfde seksuele vrijheid en maatschappelijke carrièreruimte als mannen. De vrouw moet zich van geconditioneerde vrouw transcenderen tot een even assertieve krijger als de man. Een dergelijk mannelijk ideaalbeeld zou mannen moeten vleien, maar in de ogen van nogal wat mannen zijn dergelijke vrouwen eigenlijk geen vrouwen maar manwijven: Margareth Thatcher als een moderne Achilles.
Het mannelijkheidsideaal of -stereotype bestond niet alleen binnen evolutiedenken en mannelijk en feministisch nihilisme, maar zelfs binnen het liberalisme: Mansfield vat de term breed op en bespreekt daarbinnen denkers als Mill, Locke en Burke. Binnen het liberalisme was de notie van vrijheid niet van toepassing op vrouwen. De meeste liberalen waren in dat opzicht conservatieve heren: liberalisme is een mannelijke hebbelijkheid en vrijheid is iets voor sigaren rokende mannen in clubfauteuils. Er zijn volgens Mansfield ook nauwelijks vrouwen geweest die in het liberalisme hun aanknopingspunt voor gelijke vrouwenrechten hebben gezocht, terwijl hier toch uitgelezen mogelijkheden lagen.
Klassieke deugden
Voor Mansfield ligt noch in het nihilistische noch in het feministische noch in het liberale mannelijkheidsideaal de weg. Waar dan wel? Hij zoekt het in de klassieke deugdenleer van Plato en Aristoteles, waarbij mannelijkheid als een deugd wordt opgevat. Mannelijkheid is de deugd van „het zelfvertrouwen van mannelijke mannen en hun vermogen om de leiding te nemen.” Dit is de man die ”macht” als natuurlijke aandrang kent maar deze juist door de beheersing tempert tot bescherming en ontdoet van de blinde drift van de macho. Deze man kent de deugd van de moed: zijn durf is groter dan zijn angst, maar deze ontaardt niet in overmoed.
De gematigdheid is hier de deugd van het juiste midden: tussen de macho en het watje bevindt zich de gentleman. „Ik vermoed dat vrouwen het nog steeds een feest vinden om in het gezelschap te verkeren van een man die zich gedraagt als een heer, (…) de gentleman verbergt zijn superioriteit meestal achter galante ironie.”
De klassieke deugdenleer wordt door Mansfield verbonden met een open blik van gezond verstand jegens moderne ontwikkelingen. Het zou absurd zijn om vrouwen terug te drijven naar een leven dat zich geheel en al binnenshuis afspeelt. Hun streven naar ontplooiing heeft iets redelijks en begrijpelijks.
Deze moderne notie van gezond verstand past nu juist zelf binnen de klassieke deugd van het juiste midden. De gentleman heeft op grond van zijn gezond verstand en onbevangenheid sympathie voor vrouwen die buitenshuis willen werken, zonder dat ze het werk thuis gaan haten; hij waardeert, kortom, de vrouw die een dame is en een dame is iemand die noch sloof noch Xantippe is, die haar charmes gebruikt zonder te willen verleiden of haar eer te verliezen. Haar deugd is die van zorgzaamheid en bescherming, sfeer en warmte. De mannelijke en de vrouwelijke deugden zijn complementair. Elke man en elke vrouw moet streven naar het innerlijk bezit van deze op de natuur te bevechten en te cultiveren eigenschappen.
Religie
”Mannelijkheid” is een boeiend en amusant boek: tegendraads, geestig, erudiet, met een scherp oog voor de menselijke hebbelijkheden en onhebbelijkheden. Wel verbaas ik me erover dat in heel dit boek niets wordt gezegd over een, mijns inziens, heel belangrijke bron van mannelijkheid en vrouwelijkheid: religie. Traditiehistorisch kun je volgens mij -ook al zeg je je te willen beperken tot filosofen en romanciers- niet om deze bron heen. In alle religies komen noties van mannelijkheid en vrouwelijkheid voor.
Deze noties vertonen frappant veel overeenkomsten, ook als er van geen enkele wederzijdse beïnvloeding tussen die religies sprake is: ze zijn volgens mij in hoge mate universeel. Mannelijkheid, kracht, creativiteit, zon, licht, rechtsheid en activiteit staan hier tegenover vrouwelijkheid, kwetsbaarheid, ontvankelijkheid, maan, duisternis, linksheid en passiviteit. Waar komen deze noties vandaan? Waarom zijn ze zo universeel? Zou dit niet te maken hebben met een -al dan niet sociologisch gecorrumpeerd- besef van een geschapen werkelijkheid waarin God uit een oorspronkelijke eenheid -”de mens”- man en vrouw schiep? Beide zijden zijn binnen vrijwel alle godsdiensten op een hiërarchische wijze complementair. In nogal wat religies groeit dit uit tot een negatief beeld van de vrouw: puur machismo.
Licht en schaduw
Binnen de Bijbelse wereld is dit mijns inziens niet het geval en is er een licht asymmetrisch evenwicht. Beide geslachten hebben hier hun lichtzijde en hun schaduwzijde. Mannelijkheid heeft kracht als lichtzijde en brute macht als schaduw; vrouwelijkheid heeft bescherming als lichtzijde en intrige als schaduw. Beide moeten de eigen schaduw bevechten en die van de ander.
Mannelijkheid en vrouwelijkheid zijn hier eigenschappen die in zekere zin (antropomorf gesproken) ook aan God toekomen. In God zijn mannelijke eigenschappen als kracht en sterkte verbonden met vrouwelijke eigenschappen als mededogen en ontfermen. In zijn prachtige boek ”Eindelijk thuis” beschrijft Henri Nouwen Rembrandts schilderij ”De verloren zoon” en doet ons zien dat de Vader in dit schilderij een mannelijke hand en een vrouwelijke hand heeft. In de kerkelijke traditie is dit aspect bewaard gebleven -zoals het besef dat de ”Geest Gods” grammaticaal en ook qua handelen vrouwelijke trekken heeft („zij zweefde over de wateren” als een vogel; zij werkt in het verborgene)- maar vaak ook teloorgegaan in al te masculien ongelijkheidsdenken. Binnen de moderne cultuur worstelen we met de vraag in hoeverre genoemde ”lichte asymmetrie” universeel en dus normatief dan wel tijdgebonden en dus ophefbaar is.
Ik had graag gezien dat Mansfield dit religieuze aspect had verwerkt in zijn boek. Maar misschien komt deze kritiek slechts voort uit het machismo van de recensent: hij moet het altijd beter weten. Vanuit het, hopelijk juiste, midden zeg ik daarom over dit boek als geheel: Een goed en interessant boek.
Op het kaft van deze vertaling prijkt een afbeelding van Tarzan, de natuurmens die zich cultiveert. Ik herinner me hoe ik ooit bij een oom en tante logeerde die televisie hadden -wij hadden dat niet- en dat ik op zaterdagmiddag een aflevering van de film ”Tarzan bij de apen” zag. Ik was helemaal onder de indruk. Door Mansfieldfs boek weet ik nu waarom: ”Jane, Me Tarzan is a gentleman!”
N.a.v. ”Mannelijkheid”, door Harvey C. Mansfield; vert. Willem van Paassen, met een voorwoord van Andreas Kinneging; uitg. Meulenhoff, Amsterdam, 2008; ISBN 987 90 290 8019 4; 388 blz.; € 25,-.
Heren en dames
„Een zinvolle discussie over man en vrouw, over mannelijkheid en vrouwelijkheid; waar moet die van uitgaan? Ik doe in navolging van Mansfield een voorstel, in de vorm van een aantal stellingen. Let wel, het zijn stellingen. Meer niet. Ze vormen slechts een uitgangspunt voor het debat dat we zouden moeten voeren, niet de conclusie ervan. Begin dus niet meteen verontwaardigd te gillen en te brullen als u ze zo leest. Maar probeer er eens rustig en met kracht van argumenten op te reageren.
We moeten accepteren in de eerste plaats dat man en vrouw wezenlijk van elkaar verschillen. In de tweede plaats dat ze allebei hun sterke en zwakke kanten, hun licht- en schaduwzijde hebben. In de derde plaats dat ze, doordat ze zo van elkaar verschillen, elkaar gemakkelijk kunnen misverstaan en daardoor snel als vreemden, ja zelfs als vijanden tegenover elkaar kunnen komen te staan. In de vierde plaats dat ze elkaar ook zeer van nut kunnen zijn en ze buitengewoon veel behagen in elkaar kunnen vinden, als hun respectieve natuur is bijgeschaafd door een morele vorming die hen tot beschaafde wezens maakt - tot een ”heer” en een ”dame”. In de vijfde plaats ten slotte, dat de man(nelijkheid) en de vrouw(elijkheid), in hun beschaafde staat, een gelijkwaardige en even onmisbare, maar eigenstandige, ten dele van elkaar verschillende rolvervullen in het leven en de samenleving.
Dat ”bijschaven”, tot een beschaafd wezen maken, is een erg belangrijk aspect van de zaak, waar Mansfield daarom terecht nadruk op legt. Niettemin wordt het nogal eens over het hoofd wordt gezien, waardoor de discussie ernstig getroebleerd wordt. Waar het om gaat is dat mannelijkheid noch vrouwelijkheid in ongepolijste staat erg vrolijk stemmen.”
Andreas Kinneging in zijn inleiding op ”Mannelijkheid” van Harvey C. Mansfield.
Het beste papieren vliegtuigje
De Amerikaanse hoogleraar Harvey C. Mansfield bepleit een mannelijke benadering van mannen. Daarbij kan het ”Jongensboek” goede diensten bewijzen: alles over katapulten maken, boomhutten bouwen en tips over de juiste omgang met meisjes.
In de jaren vijftig van de vorige eeuw betrapte een schoolhoofd een jongen die papieren vliegtuigjes uit het raam gooide. Hij stond op het punt de jongen te straffen, toen hij zag dat het vliegtuigje nog altijd boven het schoolplein vloog. De jongen ontsnapte aan eenzame opsluiting, maar moest wel het geheim van zijn ontwerp delen met het schoolhoofd - dat het doorvertelde aan zijn eigen kinderen.
Hoe je de Buldogpijl en de Harrier kunt vouwen is te vinden in het ”Jongensboek”, een boek vol tips, ideeën en weetjes speciaal voor jongens geschreven. Hoe maak je een werkende batterij? Of een pijl-en-boog? Het ”Jongensboek” vertelt erover. De auteurs, de Engelse broers Conn en Hal Iggulden, leggen uit welke vijf knopen iedere jongen moet kennen, hoe je met drie (euro)muntjes kunt ”tafelvoetballen” („Het was onze voornaamste bezigheid tijdens de Franse les”), hoe je een ”waterbom” vouwt of een lekke fietsband plakt. Ze geven acht adviezen over de omgang met meisjes, zoals: „Als je een meisje ziet dat hulp nodig heeft, bijvoorbeeld omdat ze iets niet kan optillen, mag je haar niet uitlachen.” En ze vertellen over het sterrenstelsel, over grammatica en spelling, over zomerdagen en winterdagen, beroemde veldslagen, de zeven wereldwonderen enzovoort. Veel van deze informatie is natuurlijk ook interessant voor de andere sekse.
In Amerika en Engeland gingen van ”The Dangerous Book for Boys” meer dan 1 miljoen exemplaren over de toonbank. De Nederlandse versie is meer dan een vertaling: typisch Hollandse fenomenen als Michiel de Ruyter, de Deltawerken en het kweken van tulpen zijn toegevoegd.
N.a.v. ”Het jongensboek”, door Conn en Hal Iggulden; uitg. De Harmonie, Amsterdam, 2007; ISBN 978 90 6169 826 5; 287 blz.; € 27,50.