Vliegerende jongens langs de weg
De soldaten van generaal Dostum glimlachen terwijl ze de weg wijzen naar het fort Qala-e-Jhangi. Iedereen mag zien waar de beslissende slag om Noord-Afghanistan is uitgevochten. Het blijkt een immens complex te zijn, ommuurd zoals alles in Afghanistan. Een van de dikke buitenmuren is ingestort, de rest staat er nog. Het lijkt net alsof we een toeristisch bezoekje gaan brengen aan een archeologische cultuurschat.
Niets is minder waar. De wachter aan de poort laat ons trouwens niet eens binnen. Zonder permissie van het provinciale kantoor van de Noordelijke Alliantie mogen we niet met eigen ogen zien waar en onder welke omstandigheden de ruim 600 Taliban-gevangenen letterlijk zijn platgebombardeerd. En omdat het vrijdag is, zullen we tot zaterdag moeten wachten. De bewaker wil nog wel aan ons kwijt dat de Rode Halve Maan de lichamen heeft geborgen en inmiddels waarschijnlijk ook begraven, maar hij weet niet waar.
Donderdag en vrijdag waagden de eerste soldaten zich naar binnen. In Mazar wordt gezegd dat er nog op enkele plaatsen levende Taliban onder de lijken te voorschijn kwamen. Ze bleken nog over wapens te beschikken en verzetten zich. Er volgde nogmaals een bloedbad, het zoveelste op deze plek. Op het kantoor van Artsen zonder Grenzen hier in Mazar hoorde men dat de laatste Taliban-strijders pas donderdagochtend zijn gedood. Linda van Weijenberg, de Belgische woordvoerster, was in Mazar toen alles afgelopen maandag begon. „Toevallig bezochten we die dag een vluchtelingenkamp vlak bij het fort. Er stonden militairen op alle kruispunten van de weg ernaar toe. Op de terugweg stond er veel artillerie op de weg. Eenmaal terug hier in het centrum van Mazar, hoorden we de bommenwerpers: onze ruiten trilden, het hele gebouw schokte. Stel je voor, we zitten hier op 15 kilometer afstand van het fort. Zo hevig waren de bombardementen. Urenlang heeft er toen een rookpluim boven de stad gehangen.”
Ze vertelt dat men zich op het hoofdkantoor in Kabul zorgen maakt over het gerucht als zouden er duizenden Taliban alsnog zijn ontsnapt, desperado’s die nu zelfmoordaanslagen plannen. Vermoedelijk gaat het echter om enkele tientallen ontsnapten.
Veiligheid
Mazar-e-Sharif is nu ruim drie weken in handen van generaal Dostum van de Noordelijke Alliantie. Sommige Afghanen zijn inmiddels overgegaan tot de orde van de dag. Ze beploegen hun veld of wachten in hun tent in een vluchtelingenkamp aan de rand van de stad op hun voedselrantsoen. In de straten lijkt alles ’business as usual’. Veel kantoortjes en winkeltjes zijn gesloten vanwege de vrijdag. Veel soldaten zien we niet.
Dat was eerder deze week in Taloqan en Kunduz wel anders. In Taloqan, nu een maand geleden ingenomen door de Noordelijke Alliantie, rijden de militairen door de straten. Er is een avondklok, niet eens zozeer uit angst voor terugkerende Taliban-strijders als wel om diefstal en roof tegen te gaan in de ’s avonds aardedonkere stad, waar geen elektriciteit is, en dus ook geen straatverlichting. Af en toe hoor je nog geweervuur.
In Kunduz, nu vier dagen geleden bevrijd, zijn de lijken inmiddels van de straten gehaald en begraven. Veilig is het er nog allerminst. Overal lopen zwaarbewapende militairen. Op strategische punten zijn mortieren ingegraven. Munitie ligt overal. Ook op de vele militaire trucks hangen de bijeengebonden mortiergranaten als trossen bananen over de rand van de laadbak.
„Ik kan jullie veiligheid niet garanderen”, zegt de plaatselijke commandant van het ministerie van Buitenlandse Zakzen van de Noordelijke Alliantie in Taloqan. „De weg van Kunduz naar Mazar is gevaarlijk, er zijn nog steeds Taliban-groepen actief in dat gebied.” Mijn tolk stelt voor dat ik een burka aantrek om als Afghaanse vrouw minder op te vallen, maar daar geeft de commandant geen toestemming voor. Een buitenlandse vrouw die een burka aan moet is niet het imago dat de Islamic State of Afghanistan wil uitstralen. In plaats hiervan draag ik een hoofddoek, een sjaader, en een Tadzjiekse jurk, om in elk geval op het allereerste gezicht niet onmiddellijk voor buitenlandse te worden aangezien door elke tegenligger of struikrover die de weg in de gaten houdt.
Baarden
In Kunduz vertrouwt mijn gids het niet. Hier heeft de bevolking de Noordelijke Alliantie niet met fruit en bloemen begroet, zoals een paar weken geleden in Taloqan. De spanning is te snijden. De vrouwen blijven angstvallig binnen, bekend als ze zijn met de verhalen over plunderende en verkrachtende soldaten. Hij loodst me zo onopvallend mogelijk de hof binnen van een regionaal kantoor van de Zweedse ontwikkelingsorganisatie waar hij als vertaler werkt. Hier zijn twee bewakers. We kunnen hier veilig slapen met de kamerdeur op slot en met de hele nacht het licht aan.
De bewakers hebben hun baarden nog niet afgeschoren. De ene heeft er nog geen tijd voor gehad, zijn oudere collega Said kijkt het nog even aan. Hij is bang voor het moment dat de Taliban ooit terugkeren en hem aantreffen zonder de voorgeschreven haardracht en baard. Ze excuseren zich voor de povere behuizing. Afgelopen zondag, de dag voor de val van Kunduz, hebben plunderende Taliban alles wat los- en vastzat meegenomen, tot de matrassen en vloerkleden aan toe. Dat hebben ze overigens overal gedaan, ook in het kantoor in Taloqan zijn de Taliban daags voor hun vlucht nog even langsgekomen. Men nam naast vijf Landrovers het gehele budget van de Wereldgezondheidsorganisatie voor het poliovaccinatieprogramma mee. Linda van Artsen zonder Grenzen in Mazar zal de volgende dag hetzelfde verhaal vertellen: nog geen theelepeltje hadden de Taliban achtergelaten in het AzG-kantoor. De hele nacht klinkt er mitrailleurvuur in Kunduz, maar wij kunnen ongestoord slapen.
Hongerdood
Of het aan de hoofddoek ligt, zullen we nooit weten, maar de reis naar Mazar verloopt voorspoedig. Af en toe een roadblock, maar nergens problemen, integendeel: Wees welkom, buitenlandse journalisten. Het landschap verandert voortdurend. Dan eens glooiend, met bevloeide rijstakkers zover het oog reikt, dan weer kale rotsen waar niets op wil groeien. Op veel huizen die we passeren staat HT BAC, het teken dat het gebouw en de omgeving zijn ontdaan van landmijnen. We zien landmijnen aan de rand van de weg liggen, uitgebrande tanks, provisorische graven. Een stok met een groene vlag geeft aan waar soldaten omgekomen zijn.
De Taliban-strijders die zich hier nog moeten bevinden laten zich niet zien. Ook van de circa 6000 Afghaanse en buitenlandse Taliban die bij de verovering van Kunduz gevangen zijn genomen geen spoor. Zij moeten ergens voor ons op dezelfde weg in trucks worden vervoerd, richting Maymana en Shebergan in het uiterste westen. Voorbij Pol-e-Khomri zie ik mijn eerste vliegerende jongens en verder op weg naar Mazar passeren we een paar keer bussen waarin ook vrouwen meereizen, zonder burka voor hun gezicht.
Het is nog niet over in het noorden van Afghanistan en in veel opzichten is de strijd hier nu pas begonnen. De Taliban moeten eerst nog allemaal onschadelijk worden gemaakt. Daarna begint de strijd tegen de hongerdood die eraan zit te komen voor miljoenen mensen. Maar toch: geen burka meer, weer in alle rust lekker in de auto naar een Indiaas cassettebandje luisteren, vliegeren, „Hallo, how are you” durven zeggen tegen een buitenlander, glimlachen naar een vreemde buitenlandse vrouw – het mag allemaal weer.