Slapen in het bed van een dominee
Er is geen sprake van een refomuseum. Het dinsdag in deze krant geplaatste artikel, waarin de komst van een dergelijk museum werd aangekondigd, was geheel fictief.
Veel lezers reageerden via e-mail. „Met stijgende verbijstering heb ik gelezen over het komende refomuseum. „Stuitend”, was mijn eerste reactie. Totdat ik me de datum van vandaag realiseerde.” Tegelijk kan de vraag serieus gesteld worden of een dergelijk museum een positieve betekenis kan hebben.Het fictieve bericht trok de aandacht van een groot aantal lezers van het Reformatorisch Dagblad en bezoekers van de digitale versie van deze krant. Uit de reacties blijkt dat de meesten van hen geen behoefte hebben aan een museum, omdat „de gezindte een zoutend zout moet zijn, een lichtend licht en zeker geen museumstuk.” Bovendien moet de gezindte het ”knielen-op-een-bed-violenimago” niet bevestigen. „De beeldvorming maak je niet met een gestolde tentoonstelling op de Veluwe. Onze levenswandel is de echte tentoonstelling.”
Anderen juichen de komst van een refomuseum toe, zeker nu, in het Jaar van het Religieus Erfgoed. „Ik hoop dat het initiatief kan steunen op de nodige wetenschappelijke historische en museale kennis (…) en dat het geen preken voor eigen parochie wordt.”
Velen doorzagen de grap, reageerden badinerend en boden stukken aan voor het museum: het bruggetje van ds. Smytegelt, kuitbroek, steek en bef en pruiken van reformatoren, lege sigarendozen, het gat in de heg van Jan Siebelink en vooral „de sigarendoos van dhr. Mastenbroek met alle verborgen gehouden details.” Ook volgden suggesties om het museum nog aantrekkelijker te maken, bijvoorbeeld met een wassenbeeldenmuseum, of betaalde overnachtingen in bedsteden waarin onze ”zuilheiligen” sliepen.
Het RD-artikel vond zijn weg in andere media. Zo kopte www.dagjeweg.nl: ”Refomuseum wil imago christenen wijzigen”. Jeugwerknet.nl en christelijkeconcertagenda.nl kopieerden het artikel en Radio 1 nam het bericht op in het krantenoverzicht van dinsdag.
Toch kan de vraag of een refomuseum iets positiefs zou kunnen toevoegen ook serieus genomen worden. Dr. C. S. L. Janse, uiteraard op de hoogte van de 1 aprilgrap, vindt dat een dergelijk initiatief zeker geen hoge prioriteit moet hebben. „Zo’n vijftig jaar geleden zijn er ook eens plannen geweest om tot een Calvijnmuseum te komen. Die plannen zijn toen een stille dood gestorven. De overheid zal voor een refomuseum geen geld uittrekken. Of het zou iets moeten zijn in de lijn van Jan Siebelink. Maar daar zitten we ook niet op te wachten. Daar komt bij dat de reformatorische eredienst minder visueel is dan bijvoorbeeld de rooms-katholieke.”
„Bovendien brengt de notie van de heiligheid van de dienst des Heeren met zich mee dat we er hopelijk niet voor voelen om daar videofragmenten te tonen van bijvoorbeeld doop- of avondmaalsbedieningen.” De socioloog waagt zich niet aan een opsomming van attributen voor een refomuseum. „Bovendien is het de vraag of ze interessant genoeg zijn voor de eigen kring én voor de buitenwereld.” Hij betwijfelt of de beeldvorming over de gereformeerde gezindte gebaat is bij een museum. „Of werkt het tentoonstellen van allerlei antiquiteiten eerder stigmatiserend? Belangrijker is nog de vraag of je op die manier iets kunt uitdragen van datgene waar het in onze kring om zou moeten gaan. Daarom geldt: bezint eer gij begint.”
Drs. P. J. Vergunst, algemeen secretaris van de Gereformeerde Bond binnen de Protestantse Kerk in Nederland, ziet evenmin heil in de oprichting van een refomuseum. „Sowieso heb ik nooit uit de voeten gekund met termen als refodorp, refovakantie of RefoAnders. Ze brengen ons niet dichter bij de oorspronkelijke inhoud van wat reformatorisch is en evenmin bij de Bijbelse notie van vreemdelingschap. Ook dreigt het gevaar van zelfverheffing als we niet focussen op het hart van de zaak.
Wie een Lutherreis maakt, zal het vooral gaan om meer te leren over het leven van Luther, zijn worsteling om genade of zijn komen tot de christelijke vrijheid. We hebben het dan wel over iemand die staat op een kruispunt in de kerkgeschiedenis. Het is leerzaam, troostrijk en bemoedigend daarvan kennis te nemen. Die winst zie ik niet als we ons bezig moeten houden met de fiets of met andere attributen van hen die in reformatorische kring leiding hebben gegeven. Daarom: liever geen relikwieën.”
Vergunst pleit ervoor op de hoofdweg te blijven. „Natuurlijk staan we in een traditie, maar mag het dan een lévende traditie zijn? Is het niet kenmerkend voor de vreemdelingschap van de christen in deze wereld dat hij niet bij een museum leeft, maar gericht is op de toekomst, op het vaderland dat hij door genade beërven zal? Veel meer dan het koesteren van het verleden moeten we leren onze verwachting van de toekomst te hebben, niet onze toekomst, maar de dag van de Zoon des mensen.”