Beroeps of vrijwillig
”Doe mij maar een vrijwilliger”, zo luidt de uitdagende titel van een artikel van Merle van Dorp in JeugdenCo (februari 2008).
Vrijwilligers moeten een bijdrage leveren aan opvoedondersteuning om te voorkomen dat zware jeugdzorg nodig is, vindt het ministerie van Jeugd en Gezin. Afgelopen najaar kregen vrijwilligersorganisaties daarom ten tweede male bijna 5 miljoen euro subsidie. Dat past ook in de Wet maatschappelijke ondersteuning, die vrijwilligerswerk stimuleert. Juist bij opvoedondersteuning is het een groot voordeel om met vrijwilligers te werken. Ze bieden steun op basis van gelijkwaardigheid. Ouders geven zelf aan waarmee ze worstelen en alleen die problemen worden besproken. Men stelt: vrijwilligerswerk is de smeerolie van de hulpverlening.Het onderscheid tussen professionele hulpverlening en hulp van vrijwilligers is dat een professional een officiële bezoeker is met macht, een vrijwilliger is een behulpzame vriend of vriendin. Als een professionele hulpverlener ingrijpt, leunen ouders eerder achterover in plaats van actief de opvoedsituatie te gaan veranderen. Deels uit een gevoel van afhankelijkheid, deels omdat de hulpverlener, de deskundige, het allemaal wel zal weten. De vertrouwensrelatie maakt bovendien dat een vrijwilliger soms meer te weten komt dan een hulpverlener. Waar de komst van de hulpverlener vaak consequenties heeft voor wat er met of in het gezin gebeurt, handelt de vrijwilliger alleen naar de behoefte van ouders. Vrijwilligers hebben ook veel meer tijd dan hulpverleners en kunnen dus zien hoe het echt toegaat in het gezin.
Vrijwilligerswerk is ook financieel aantrekkelijk. Het lijkt gratis, maar is het niet, want onkostenvergoedingen, verzekering en managementuren kosten geld. Toch bespaart het vrijwilligerswerk veel. Binnen de jeugdzorg gaat veel geld naar crisishulp aan kinderen. Als vrijwilligers preventief worden ingezet, kunnen hoge uitgaven aan latere, intensieve hulp voor een deel voorkomen worden. Preventieve (opvoed)ondersteuning is dan ook bij uitstek de rol van vrijwilligers. Ook kan de vrijwilliger tijdelijk verlichting bieden zolang gezinnen nog op de wachtlijst staan.
Dat toch sommige hulpverleningsinstanties nog nauwelijks met vrijwilligers werken ligt volgens de schrijver aan de professionals. Zij geloven niet dat een amateur, zoals men de vrijwilliger noemt, een bijdrage kan leveren. Of ze zijn bang dat de vrijwilliger misschien betere resultaten boekt of dat hun eigen werk aan status inboet. Professionals moeten echter beseffen dat de hulp of steun die een vrijwilliger biedt, anders is. Dat kan naast elkaar bestaan. Vrijwilligers moeten niet proberen problemen op te lossen waar ze niet over gaan.
De Bureaus Jeugdzorg moeten een duidelijke visie ontwikkelen op waarom ze vrijwilligers inzetten. Hoe kunnen ze betaalde en niet-betaalde krachten volledig naast elkaar laten werken? Het is tijd dat de jeugdsector een vrijwilligersbeleid formuleert.
Het Sociaal Cultureel Planbureau verwacht dat het aantal vrijwilligers de komende jaren gelijk blijft. Een kwart van de Nederlandse bevolking zal vrijwilligerswerk blijven doen. Echter twee op de vijf vrijwilligersorganisaties hebben een tekort aan vrijwilligers. Dit tekort is het grootst bij de zorg- en hulpverleningsorganisaties.
Hoogleraar pedagogiek prof. Hermans gaat in een artikel -geschreven door Bas Levering- in Pedagogiek in Praktijk (februari 2008) ook in op de Centra voor Jeugd en Gezin. Hij waardeert het idee dat laagdrempelige opvoedingshulp voor ieder beschikbaar komt. Er zullen altijd kinderen zijn die te maken hebben met een beschadigende opvoeding. De meeste kinderen komen daar wel doorheen, maar als er hulp nodig is, moet je niet te lang wachten en dan moet je de hulp thuis aanbieden. Dus niet in instituties en niet met therapie, maar zo praktisch mogelijk en op een zo laagdrempelig mogelijke manier, dicht bij huis. Het lijkt een pleidooi voor de inzet van vrijwilligers.
Ook professionele hulpverlening moet dichter bij de cliënt komen. De professional is niet te reduceren tot uitvoerder van een aantal methodieken. Bij alle methodieken is het cruciaal dat er een professionele alliantie of werkrelatie ontstaat. Als er geen werkrelatie ontstaat, werkt een methodiek niet. Zowel cliënt als therapeut moet voordelen in de behandeling zien. Een les voor zowel de vrijwilliger als de professionele hulpverlener.
Een geheel andere benadering vinden we in Psychologie Magazine (april 2008) in een artikel van Manon Sikkel, getiteld ”Neem je therapeut op schoot”. Het gaat in dit artikel over internettherapie, onlinetherapie. Het Trimbos Instituut adviseert om therapie via internet zo snel mogelijk op grote schaal in te voeren, zodat meer mensen in kortere tijd geholpen kunnen worden. Voor negen van de tien gevallen zou e-therapie heel geschikt zijn. Het geldt lichte psychiatrische klachten, maar ook post-traumatische stress, depressie, burn-out en rouwverwerking. De meeste onlinebehandelingen duren relatief kort, zes tot twaalf weken. Veel onlinetherapieën houden het midden tussen een behandeling en een vaardigheidstraining. Het grootste voordeel is echter dat therapeuten zich bij e-therapie beter aan het protocol blijken te houden.
opinie voetnoot (u490(Drs. M. Burggraaf, voormalig voorzitter van het college van bestuur van de Christelijke Hogeschool Ede
Reageren aan scribent? focus@refdag.nl.