Bevindelijk, vormvast, symbolisch
Titel: ”Kristallen. Gedichten”
Auteur: Karlo Reiziger
Uitgeverij: Den Hertog, Houten, 2007
ISBN 978 90 331 2075 6
Pagina’s: 48
Prijs: € 9,90.
„Ik staar ze na zoals het kind de sneeuw”, dicht Karlo Reiziger over de schoolkinderen die hij onder zijn hoede heeft. Het sonnet ”Kristallen” heeft een plek gekregen in de gelijknamige bundel die onlangs bij uitgeverij Den Hertog verscheen. Klassiek vormgegeven poëzie vanuit een bevindelijk gereformeerd levensperspectief.
De debuutbundel ”Kristallen” heeft drie delen: ”Ik blaas het leven door mijn holle fluit”, met vooral gedichten ontleend aan de natuur, ”Laat mij maar kind: het is nog niet te laat”, over (aankomend) vaderschap, en ”De klas is als een windstil woud”, waarin ervaringen als leerkracht naar voren komen.
Symboliek
Reiziger (pseudoniem van een onbekende dichter) streeft ernaar symboliek in zijn gedichten te leggen, bijvoorbeeld de associatie tussen de relatief onbedorven schooljeugd en sneeuw die smelt bij het raken van de grond: „zij vallen als onwetende kristallen.”
Vaak roept hij in zijn gedichten herkenbare taferelen op, zoals in ”Schapendijk”: een beschrijving van ooien die over een dijk lopen. „Een hond komt dreigend aangeslopen,/ maar schrik is nodeloos, want kijk:/ er zit een rooster in de schapendijk.” Einde gedicht. De diepere duiding is aan de lezer, bijvoorbeeld: zoals het rooster de schapen tegen de hond beschermt, zo beschermt Gods hand Zijn kinderen tegen de duivel. Maar ook andere interpretaties zijn mogelijk. Een geslaagde vorm van meerduidigheid.
Niet altijd zijn Reizigers bedoelingen me even helder, zoals in ”Waslijn”: „(…) gekreukte doeken vluchten, rijpen// tot vruchten van een opgedroogd gemoed. (…) Een vlaag vliegt langs de volle lijnen/ waarin gedachten schijnen te verdwijnen,/ verbinden de drie kruisen op een rij.” Bij drie kruisen denk je algauw aan Golgotha, maar veel verder kom ik helaas niet.
Geloofsbeleving
Wat de geloofsbeleving betreft, zijn diverse regels in de bundel veelzeggend. In het gedicht ”Doopvraag”: „Kan schreeuwen om ontferming U bekoren?” En in ”Bovenstem”: „Zingt ook mijn stem dan boven?”
Het ellendige van de kerkmens zonder God komt meer dan eens in niet mis te verstane bewoordingen aan de orde. „Wij weren zelf de zegen”, „Wij knopen jas en ziel dicht” (na de kerkdienst). En aan het eind van de zondag: „De dag voorbij. De duivel heeft geblust,/ verleid, gefluisterd, afgeleid, gesust/ en doodgepreekt en voor het heil bedorven.// Maar als men in de week een wereld zoekt,/ blijft satan in zijn krochten waar hij vloekt/ en rust zolang de stem is weggestorven.”
Als Reiziger de zaken zo beleeft, is hij niet meer dan oprecht door het zo te verwoorden, maar het bezorgt me wel een ongemakkelijk gevoel. Krijgt de duivel in dit soort gedichten (en/of de beschreven context) niet te veel eer en God te weinig?
Rijmdwang
”Kristallen” bevat voornamelijk sonnetten en rondelen. Rijmdwang ligt hierbij altijd op de loer, en ook Reiziger ontkomt daar zelden volledig aan. „Het (namelijk: een kind) zal dan aan de hand gaan als een kroon.” „Ik talm/ nog even als in mulle duinen” (voor het naar binnen gaan van de kerk). Deze vergelijkingen lijken me nogal gezocht en allereerst toe te schrijven aan de eisen van de versvorm.
Vooral een rondeel is een krap jasje, wat soms tot nogal stroeve gewrongen gedichten leidt, met regels als: „Mijn schijnen is niet zelf gedaan” (over de maan). Meer dan eens telt een enkele zin gelet op de rest van het gedicht te weinig lettergrepen, acht of negen in plaats van de gewenste tien of elf - bijvoorbeeld in het gedicht ”Schapendijk” en ”Kom” (derde regel). Zelfs ben ik bang dat in ”Loodzwaar” een persoonsvormfout staat (”kwam” versus ”kwamen”). Als Reiziger de lat qua versvormen minder hoog zou leggen, kan dit zijn poëtische zeggingskracht ten goede komen.
Het gedicht dat er voor mij uitspringt, is en blijft ”Kristallen”. Vermoedelijk bereikt de dichter hier zijn eigen doelstellingen: een weliswaar wat archaïsche, maar niet oubollige toon, een adequate beschrijving van een herkenbaar tafereel, symboliek die er niet te dik bovenop ligt en een subtiele afronding (om een gevoel van weemoed aan te geven): „Het natte weer maakt tranen op het glas.” Dit soort gedichten lees ik graag vaker.