Kerkblad / Ecclesia / De Wekker
KerkbladIn Kerkblad, het orgaan van de Hersteld Hervormde Kerk, schrijft dr. W. van Vlastuin te zijn getroffen door een passage in een preek van Augustinus. „Het eeuwige leven is geen aanhangsel bij dit aardse leven, maar het aardse leven staat in het licht van het eeuwigheidsleven.”
Alle eeuwen door hebben theologen op een diepzinnige wijze nagedacht over het nut van het lijden van Christus. Ook vandaag worden er allerlei soorten theologie ontwikkeld. Er zijn diepzinnige gedachten over de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Belangrijk is ook de vraag, wat er wel en niet is veranderd door de komst van Christus. Zo zijn er nog talloze vragen te noemen. Toen ik met deze vragen bezig was en in de preken van Augustinus las, werd ik getroffen door een passage (Sermo 158) waarin hij aangeeft dat het niet gaat om dingen die we van God krijgen, maar om God Zelf. Het was alsof ik een stroomschok kreeg. Het gaat om die persoonlijke verhouding met God. Dat plaatst ook het werk van Christus in het juiste licht. Ik laat u graag meelezen.
„Een ieder bezie zichzelf inwendig, wege zichzelf, onderzoeke zichzelf in al zijn daden, zijn goede daden, die hij doet met liefde, niet verwachtend tijdelijke vergelding, maar de belofte van God, het aangezicht van God. Want wat God u ook belooft, niets heeft enige waarde behalve God Zelf. God zou mij in ’t geheel niet verzadigen, als hij mij niet Zichzelf, God beloofde.”
Augustinus zet Gods belofte van Zichzelf af tegen het geschapene: „Wat is de ganse aarde? Wat is de ganse zee? Wat is de ganse hemel? Wat zijn alle hemellichamen? Wat de zon? Wat de maan? Wat de legers van de engelen? Ik dorst naar de Schepper van die alle; naar Hem Honger ik, naar Hem dorst ik, tot Hem zeg ik: „Want bij U is de fontein des levens.” Hij zegt tot mij: „Ik ben het brood, dat uit de hemel neergedaald is.” Dit is een belangrijke grondtoon in het werk van Augustinus. Het is afgoderij als het schepsel de plaats van de Schepper inneemt. Het ware genieten van de schepping komt op uit het genieten van de Schepper Zelf. Omwille van Hem genieten we Zijn gaven.
Omdat het de gelovige om God Zelf gaat, is hij hier op aarde een vreemdeling. Hoe belangrijk het aardse leven ook is, het is niet de Schepper. Augustinus schrijft over dat vreeemdelingschap: „Laat mijn vreemdelingschap, hongeren en dorsten, opdat mijn tegenwoordigheid verzadigd worde. De wereld lacht mij toe met vele dingen, schone, krachtige, veelsoortige; schoner is Hij, Die ze gemaakt heeft, krachtiger en schitterender Hij, Die ze gemaakt heeft, liefelijker Hij, Die ze gemaakt heeft. Ik zal verzadigd worden, als Uw glorie zich zal openbaren.”
Heeft de gereformeerde gezindte niet een forse injectie nodig van dit vreemdelingschap? Uit angst om het lichaam te vergeten, wordt de ziel al te veel veronachtzaamd.
Augustinus maakt in de genoemde preek duidelijk dat de christen door geloof en liefde op God Zelf gericht is: „Indien dus het geloof, dat door de liefde werkt, in u is, dan behoort u reeds tot de uitverkorenen, de geroepenen, de gerechtvaardigden: daarom moge het in u groeien.” Dit is een fundamenteel uitgangspunt. In moderne theologie en onder het mom van oude waarheid wordt de zaligheid vaak naar de toekomst verplaatst. Niets is minder waar. Het eeuwige leven is geen aanhangsel bij dit aardse leven, maar het aardse leven staat in het licht van het eeuwigheidsleven. De beslissingen voor dit eeuwigheidsleven vallen in dit leven. Het eeuwigheidsleven wordt in dit leven reeds geleefd.”
Ecclesia
Wat betekent het ”Nedergedaald ter helle” in de apostolische geloofsbelijdenis? „Ik ken geen troostrijker uitleg van dit geloofsartikel dan die van Maarten Luther”, schrijft dr. H. Klink in Ecclesia, het orgaan van de stichting Vrienden van Dr. H. F. Kohlbrugge.
„In een Paaspreek zegt hij: „Men moet zich niet laten verleiden om al te spitsvondig te zijn en zich te kwellen met vragen, hoe het precies is toegegaan (…). Het beste is maar dat men dit geloofsartikel letterlijk neemt, zoals dat wel door schilders wordt uitgebeeld: Men ziet hoe Christus als overwinnaar afdaalt in het dodenrijk. Hij verbreekt er de poorten van de hel met een overwinningsvaan in de hand.
Als ik daaraan vasthoud, dan heb ik de kern van dit artikel. Want zo’n eenvoudig beeld kan mij geen schade berokkenen, integendeel, het helpt me erbij om aan dit artikel des te sterker vast te houden en de zin ervan te begrijpen, of er nu werkelijk poorten van de hel zijn of niet en of er nu werkelijk sprake was van een overwinningsvaan in Christus’ handen of niet. Het is nu eenmaal zo dat wij alle dingen die wij niet kennen of waar we het fijne niet van kunnen weten, door beeldrijke taal aanschouwelijk proberen te maken, hoewel het in de werkelijkheid niet helemaal zo gegaan is, zoals het dán wordt voorgesteld.”
„Zo geloof ik ook hier, dat Christus in eigen persoon de hel verstoord en de duivel gebonden heeft, hoewel zulke dingen als een poort en een vaan helemaal niet voorhanden geweest zijn. Het is dus van het grootste belang om zo eenvoudig mogelijk aan de woorden van dit artikel vast te houden en bij de hoofdzaak te blijven: door Christus is voor ons de hel doorbroken en het rijk van de boze en zijn macht volledig verwoest. Om die reden is Hij immers gestorven, begraven en nedergedaald ter helle, dat zij ons niet meer kunnen schaden of overweldigen, zoals Christus zelf zegt: „De poorten der hel kunnen u niet meer overweldigen.”
Toch is het volgens Luther daar niet bij gebleven. Nadat Christus zo zijn overwinning, zelfs in het rijk der doden geproclameerd heeft, heeft Hij „het leven teruggebracht en de hemel ontsloten.” „Hij heeft zijn overwinning en triomf over de dood, de duivel en de hel openbaar gemaakt door ten derde dage op te staan uit de dood.” „Dat is”, aldus Luther, „de voleinding en het beste van alles, want daarin ligt uitgedrukt dat Hij alle macht heeft, over alles wat er maar in de hemel en op aarde te vinden is.” „Als wij dit zouden geloven, zouden we een goed leven hebben en getroost kunnen sterven. Want dit geloof zou ons op een opbeurende manier voorhouden dat Christus niet voor Zichzelf is opgestaan, maar dat Hij en wij zozeer met elkaar verbonden zijn, dat alles wat van Hem geldt ook op ons van toepassing is: ook wij zijn in zijn ”resurexit” (Hij is opgestaan) inbegrepen.””
De Wekker
„Mij dorst”, zei Jezus, wetende dat nu alles volbracht was (Johannes 19). In het christelijke gereformeerde orgaan De Wekker wijdt prof. dr. J. W. Maris een meditatie aan deze bijna laatste woorden van de Gekruisigde.
„Het kruis op de heuvel Golgotha betekende lijden. Jezus onderging dat. Spreken we niet van Zijn lijdelijke gehoorzaamheid, juist toen Hij niet meer Zelf handelde, maar ’men’ Hem afvoerde en aan het kruis spijkerde? De schuld, de straf, het lijden, het kruis werd Hem opgelegd. Daar kon Jezus niet meer actief de wet vervullen, zoals toen Hij zijn vader en moeder eerde, toen Hij opkwam voor de heiligheid van de tempel, toen hij met woorden en daden zijn Vader liefhad, en de mensen rondom met tekenen van genezing en genade. Maar nu gaat Hij sterven, lijden tot de dood. Is de grote Passie niet ook de grote Passiviteit…?
Het kruis van onze Heiland tekent echter tot het laatste toe Zijn activiteit. Zijn vastgespijkerde handen handelen. Het zijn handen die géven. Zijn aan het kruis genagelde voeten gáán een weg. Zijn stem is, ook als die niet anders meer kan dan klagen, nog een stem die troost.
Als we dit kruiswoord van Jezus horen, raakt Hij ons met gevende liefde. „Ik heb dorst” klinkt uit zijn mond inderdaad anders dan uit de onze. Het evangelie van Johannes beschrijft het zo sober. Johannes meldt maar weinig van de spot die Jezus nog aan het kruis trof. Hij meldt zelfs de duisternis niet die viel op het hele land, en ook Jezus’ klacht niet dat God Hem verlaten had. Maar in de intensiteit van wat Johannes wel weergeeft, raakt ons het hart van zijn lijden aan het kruis. Het moment waarop Jezus zegt „Ik heb dorst” is aan het eind van die onzegbare diepte van de kruisiging. Jezus wist dat alles al volbracht was. Dat is niet alleen de aanduiding van het einde van wat Hij had te dragen. Ja, dat ook. De verschrikking zal zijn afgelopen, al is het dan met de dood. Het woord ”volbracht” duidt echter ook het doel aan dat is bereikt. De taak die is vervuld. Het is zelfs nu nog dadelijke, actieve gehoorzaamheid. Jezus’ lijden aan het kruis, Zijn dood, is een dáád met een doel. Het volbrengen van de ondoorgrondelijke gave van zijn liefde die de schuld van al de zijnen voor zijn rekening neemt en de straf daarop draagt.
Als Jezus weet dat het werk volbracht is, mag Hij ook sterven. Zijn dood is het geven van Zijn geest. Hij legt Zijn leven af. Niemand ontneemt het Hem, zoals bij de beide misdadigers gebeuren zal, van wie de benen worden kapotgeslagen. Nee - het is volbracht als Hij het zegt. Niet als anderen het bepalen.
De gehoorzaamheid aan de wil van Zijn Vader is ook gehoorzaamheid aan het profetische Woord. Dáár is Jezus mee bezig. Om het Woord te vervullen, en daarmee om de liefde van zijn Vader voor Israël en voor de volkeren te vervullen.”