Grens voor hulp zelfdoding weer duidelijker
De Hoge Raad maakte de veroordeling van zelfmoordconsulent Jan H. dinsdag onherroepelijk. Met het arrest is opnieuw verduidelijkt bij welke grens hulp bij zelfdoding strafbaar wordt.
Een politie-inval in het pand van de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE), gevolgd door een urenlange gijzeling van de aanwezige bestuursleden, luidde op 6 februari 2002 de strijd in van het openbaar ministerie tegen strafbare hulp bij zelfdoding. Reden van de inval was de zelfdoding van een 43-jarige inwoonster van Den Bosch die kampte met ernstige psychiatrische problemen.De vrouw onderhield contacten met Martine C., een NVVE-psychologe. Om de aard van die contacten te onderzoeken, gijzelden agenten op last van de rechter-commissaris de NVVE-bestuursleden net zo lang tot zij het dossier van de vrouw vrijgaven. Daarop zette justitie strafrechtelijke vervolging in.
Na Martine C. kwamen ook de zelfdodingsconsulenten Willem M., Jan H. en Ton V. voor de rechter. De zaak tegen Martine C. resulteerde in 2003 in vrijspraak, de zaak tegen Willem M. in een veroordeling die in 2005 onherroepelijk werd na een arrest van de Hoge Raad. In de zaak tegen Ton V. kwam de rechtbank vorig jaar opnieuw tot vrijspraak. Dankzij het arrest dat de Hoge Raad dinsdag wees, is ook de veroordeling in de zaak tegen Jan H. definitief.
Alle vier de uitspraken zijn inmiddels onherroepelijk. Dat rechtvaardigt de vraag wat na twee vrijspraken en twee veroordelingen de lijn is die justitie in deze zaken volgt. Uit de veroordeling van Willem M. in 2005 volgde als criterium voor strafbare hulp bij zelfdoding: het geven van op naleving gerichte instructies. Anders gezegd, een consulent die cliënten met een doodswens dusdanig adviseert en instrueert dat hij hen als het ware op sleeptouw neemt, gaat over de schreef.
Willem M. deed dat door voor een 81-jarige vrouw een kom met medicijnen klaar te zetten en haar de werking van een plastic zak te demonstreren. Justitie beoordeelde dit handelen als strafbare behulpzaamheid.
Ton V. ontsprong in 2007 de dans omdat justitie in zijn zaak net niet kon hardmaken dat hij rond de zelfdoding van zijn cliënte de regie voerde. Hij attendeerde de vrouw per brief erop dat de voorraad medicijnen die zij in huis had groter was dan nodig om haar leven te beëindigen. Het OM zag in die brief het bewijs dat hij de vrouw opzettelijk adviseerde een hoeveelheid medicijnen te slikken die met zekerheid tot de dood zou leiden. V. zei in de brief slechts doseringen te hebben herhaald die de vrouw hem eerder had genoemd. Wel erkende hij dat het juister was geweest als hij nog duidelijker in de brief had opgenomen dat de hogere dosering „haar wens en haar voornemen” was.
Jan H. zorgde ervoor dat een 25-jarige vrouw delen van haar medicijnvoorraad met andere kon ruilen, waardoor zij in het bezit kwam van pillen waarmee ze haar leven kon beëindigen. Omdat tussen de dag van de pillenruil en haar dood geruime tijd verstreek, de vrouw ook gebruikmaakte van een plastic zak en na de pillenruil nog contact had met een arts en een psychiater, oordeelde zijn raadsman dat „de beïnvloeding door Jan H. toen niet meer concreet en rechtstreeks genoeg was om te kunnen spreken van strafbare behulpzaamheid.”
Met het Amsterdamse hof is de Hoge Raad echter van mening dat H. het de 25-jarige vrouw door zijn handelen „mogelijk of gemakkelijker heeft gemaakt om zichzelf te doden.” Met zijn bewezen verklaarde handelingen speelde hij, aldus hof en Hoge Raad, „een relevante, ondersteunende rol.” Ten opzichte van de voorgaande uitspraken impliceert dit arrest bepaald geen verruiming voor zelfdodingsconsulenten, eerder een inperking. Met het oog op de beschermwaardigheid van het leven is dat een goede zaak.