Terroristen hebben niet vaak succes
Aanslagen en gijzelingen halen sinds 11 september 2001 dagelijks het nieuws. Voor terreurbestrijders is de aandacht vaak beperkt. Onder redactie van twee historici verscheen een boek over terroristen en hun bestrijders, vroeger en nu. Merkwaardig genoeg zonder een hoofdstuk over de letterlijke bestrijders: politie en militairen.
Wie denkt dat terrorisme een recent verschijnsel is, heeft het mis. Dat is de conclusie van het eerste artikel in het boek ”Terroristen en hun bestrijders, vroeger en nu”. In een boeiende bijdrage beschrijft David Onnekink hoe in de zeventiende eeuw Engeland bedreigd werd door terroristische aanslagen. Het bekende rijmpje ”Remember, remember the fifth of November” is daar de echo van.Rooms-katholieke activisten wilde in 1604 en 1605 met meer dan 800 kilo kruit een einde maken het leven van de koning en veel parlementsleden. De aanslag werd verijdeld en de koning maakte een einde aan het leven van de samenzweerders.
Dergelijke terreuracties werden ook in het negentiende Rusland ondernomen. Bob de Graaf -de eerste terreurhoogleraar- schrijft daarover, vooral aan de hand van Russische literatuur. Daarmee lijkt de band met de daadwerkelijke terreuracties wat op de achtergrond te raken, iets wat minder het geval is in het hoofdstuk over terrorisme voor 1945. Een aanslag op de Franse beurs -met vitriool en kogels- is een goed voorbeeld van terreur voor het terreurtijdperk. De bestrijding terrorisme blijft in dat hoofdstuk wat op de achtergrond, maar duidelijk wordt dat terrorisme bepaald geen heel nieuw verschijnsel is. Twee hoofdstukken gaan in op de terreur in het kader van de Algerijnse vrijheidsstrijd en de stadsguerrilla, onder andere in Latijns-Amerika.
Wanneer stoppen ze?
Terreurbestrijding staat duidelijk centraal in het hoofdstuk van Beatrice de Graaf. Het hoofdstuk geeft een indringend antwoord op de vraag wanneer terroristen stoppen. Per land blijkt dat te verschillen, waarbij De Graaf samenhang aantoont tussen het overheidsbeleid enerzijds en de reactie van de terroristen anderzijds. „Het scheppen van nieuwe wetten en centrale opsporingsinstanties was het voornaamste middel dat de staat hanteerde. Daarmee gaf deze de terroristen en hun sympathisanten juist weer meer munitie en versterkte hij hen in de overtuiging dat de West-Duitse staat trekken begon te krijgen van de politiestaat van het Derde Rijk.”
In Nederland en Italië liepen die processen anders, waarbij in Nederland de veiligheidsdiensten probeerden de politieke vleugels te matigen. Eerdmans en Van Aartsen vingen die „’matigende’ en integratieve signalen” niet op, stelt de auteur. „De overbrugging van de mentale kloof tussen terroristen en de staat waarin zij leven, is een complex proces, dat niet in de eerste plaats door inlichtingen- en veiligheidsdiensten of justitie kan worden begonnen. Sympathisanten, gematigde vrienden, kennissen geestelijk leiders uit de kring van de terroristen lijkt de taak toe te vallen om van binnenuit, gebruik makend van het discours van de terroristen zelf, de eerste stap naar ’deradicalisering’ te helpen zetten.”
’Advertenties’
De laatste twee hoofdstukken beschrijven aansluitend de Nederlandse situatie. Het eerste van die twee hoofdstukken is van de historicus Paul Abels, thans werkzaam bij de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb). Abels beschrijft de ontwikkeling van het Nederlandse antiterreurbeleid vanaf de jaren zeventig. Hij constateert dat „de Nederlandse autoriteiten voor politiek radicale personen de optie van terugkeer in de normale maatschappij zo lang mogelijk wilden openhouden.” Gezien de ervaringen in Duitsland lijkt dat geen verkeerde beleidskeuze te zijn geweest.
Het andere hoofdstuk beschrijft de gewelddadige jihad in Nederland. Het is geschreven door een medewerker van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD). Dat blijkt op verschillende manieren.
In de eerste plaats geeft het hoofdstuk een helder overzicht van ontwikkelingen. Zo wordt beschreven hoe „bij een enkeling het beeld ontstaat dat het Westen niet alleen oorlog voert tegen Irak, maar ook tegen de islam in het Westen en dat daarom zelfs in Nederland sprake is van een oorlogssituatie.” Die denkwijze legitimeert het gebruik van geweld.
Nog duidelijke blijkt de betrokkenheid van de AIVD uit de verschillende ’advertenties’ in het artikel. „De AIVD staat voor de bescherming van de nationale veiligheid” en om niet meer te noemen: „De AIVD staat altijd open voor dergelijke initiatieven.”
De twee redactrices van het boek, Isabelle Duyvesteyn en Beatrice de Graaf, bieden een heldere slotanalyse. „Terroristen hebben niet vaak succes.” In dat verband waarschuwen de schrijvers voor een te harde aanpak. Het middel zou wel eens erger kunnen zijn dan de kwaal.
Lichtpuntjes
De bundel geeft een aardige opzet voor een discussie over oorsprong en effecten van terrorisme. Met de conclusie dat terreurbestrijding misschien meer gebaat is bij een voorzichtige aanpak, lijken de schrijvers af te wijken van het gebruikelijke standpunt.
Merkwaardig genoeg ontbreekt in de bundel een bijdrage over de daadwerkelijke terreurbestrijders: politie en leger. In Nederland zijn sinds de jaren zeventig verschillende speciale antiterreureenheden actief. Die eenheden krijgen niet of nauwelijks -De Graaf schrijft er kort over- aandacht. Dat is een beslist een manco aan dit boek.
Een grondige analyse van het optreden van deze eenheden, had waarschijnlijk ander licht geworpen op de conclusie van de auteurs. Verschillende onderzoeken wijzen erop dat het beleid voor de inzet van deze eenheden nogal wisselend is geweest. Dat zal ongetwijfeld gevolgen hebben gehad voor de effectiviteit van de bestrijding van het terrorisme.
Bij alle ellende die terroristische acties veroorzaken zien de schrijvers toch wat lichtpuntjes, onbedoelde neveneffecten: „Het verbreiden van angst, provoceren van machthebbers en het aantasten van de fundamenten van de democratische rechtsstaat vallen hier net zo goed onder als juist het opwekken van burgerzin, saamhorigheidsgevoel (zoals in Londen in juli 2005) en toenemende internationale samenwerking.”
Provoceren
Terreur speelt ook een rol in het achttiende jaarboek van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie. In het boek wordt ingegaan op het streven naar veiligheid in de Nederlandse samenleving sinds 1900. Vanuit verschillende invalshoeken wordt het begrip veiligheid onder de loep genomen. Aardig is het foto-essay, waarin Nederlandse Koude-Oorlogmaatregelen in beeld worden gebracht.
’Terreurprof’ Bob de Graaf, historicus Bart van den Boom, strafrechtdeskundige Theo de Roos vormen wellicht het meest bekende drietal van de scribenten. Hun bijdragen zijn ook het meest interessant.
De Graaf beschrijft de hoe de overheid gevoelens van onveiligheid heeft geprobeerd te kanaliseren. Inlichtingendiensten -de expertise van De Graaf- spelen daar een rol bij. Van den Boom schrijft over de ”BB”, de Organisatie Bescherming Bevolking. De Koude-Oorlogorganisatie was overbodig, concludeert hij. Het gevaar was te groot en de bevolking begreep maar al te goed dat de BB daar maar weinig aan kon veranderen.
De Roos gaat in op ontwikkelingen in het strafrecht. Het is kenmerkend voor deze tijd, zo stelt de Tilburgse hoogleraar strafrecht, dat de overheid steeds vroeger wil ingrijpen - „dus van repressie naar preventie.” Hoewel hij meerwaarde ziet in de huidige terreurwetgeving, zijn er ook risico’s in: „Wij moeten niet bezwijken voor de verleiding om de grenzen steeds meer op te rekken. Dat heeft immers tot gevolg dat wij ons, geprovoceerd door lieden die geen enkel respect koesteren voor de waarden van de rechtsstaat en de vrije, democratische samenleving, in feite een kwalitatief mindere samenleving laten opdringen.”
N.a.v. ”Terroristen en hun bestrijders, vroeger en nu”, door Isabelle Duyvesteyn en Beatrice de Graaf (red.); uitg. Boom, Amsterdam, 2007; ISBN 978 90 8506 425 1; 178 blz., € 19,50; ”Staat van veiligheid. De Nederlandse samenleving sinds 1900”, door Madelon de Keizer en Stephanie C. Roels (red.), achttiende jaarboek van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie; uitg. Walburg Pers en Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, Zutphen en Amsterdam, 2007; ISBN 978 90 5730 511 5, 224 blz., € 19,95.