„Afghaanse parlementariërs even erg als taliban”
Het Westen concentreert zich ten onrechte op de taliban als het grootste gevaar voor Afghanistan. De krijgsheren in het parlement moeten net zo goed worden aangepakt. Dat is de boodschap van de Afghaanse journalist Yaqub Ibrahimi, die van nabij de nadelen van deze ”warlords” ondervindt: zijn jongere broer is ter dood veroordeeld.
Yaqub Ibrahimi (28) was vrijdag op uitnodiging van de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) in perscentrum Nieuwspoort om aandacht te vragen voor zijn jongere broer Sayed. Deze student journalistiek werd enkele maanden geleden door een regionale rechtbank in Noord-Afghanistan tot de doodstraf veroordeeld omdat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan blasfemie.Ibrahimi vroeg om actie van die regeringen die troepen in Afghanistan hebben om de taliban te bestrijden. Om die reden had de NVJ gistermiddag een tweetal parlementariërs uitgenodigd: Hans van Baalen, VVD-Tweede Kamerlid, en Thijs Berman, die voor de PvdA in het Europees parlement zit.
De ter dood veroordeelde Sayed zou in Afghanistan een in Iran geschreven verhaal over de ongelijkheid van mannen en vrouwen binnen islamitische samenlevingen hebben gekopieerd om te verspreiden. Sayed is tegen zijn straf in hoger beroep gegaan en wordt de komende weken naar de Afghaanse hoofdstad Kabul overgebracht om daar medio april opnieuw voor een rechtbank te verschijnen. Mocht die het vonnis bekrachtigen, dan moet president Karzai nog zijn handtekening onder het vonnis zetten.
Dat Karzai de komende weken door de westerse landen onder druk moet worden gezet om niet te tekenen, daarover was iedereen het wel eens. Minder eensluidend waren de meningen over de aanpak van de zogenaamde warlords, de krijgsheren. Dat zijn militieleiders die ten tijde van de burgeroorlog vóór de komst van de taliban in de jaren ’90 van de vorige eeuw zich schuldig hebben gemaakt aan zware oorlogsmisdaden. Voor de westerse troepenmacht waren deze krijgsheren -in het bijzonder die van de zogenaamde Noordelijke Alliantie- bondgenoten in de strijd tegen de taliban, zeer tot ergernis van journalist Ibrahimi. „De internationale troepen vechten tegen de taliban, maar sluiten hun ogen voor de krijgsheren. Zolang die niet worden gestraft, kan er geen vrede komen in Afghanistan.”
Ibrahimi ging zelfs zover dat hij het vonnis tegen zijn broer uitlegde als een indirecte aanpak van hemzelf, omdat hij als journalist in dienst van het Institute for War and Peace Reporting (IWPR) diverse artikelen heeft geschreven waarin hij de oorlogsmisdaden en schendingen van mensrechten van deze krijgsheren aan de kaak stelde. „Deze krijgsheren bezetten nu in Kabul diverse ministersposten; anderen zitten in het parlement, en beide groepen hebben geen enkele behoefte om vrijheid van meningsuiting in hun land toe te staan. Dat zou immers tot ge- volg hebben dat de media over hun oorlogsverleden en hun huidige wandaden gaan be- richten, met mogelijke gevol- gen voor hun huidige riante positie als bewindslieden en volksvertegenwoordigers.”
Dat deze krijgsheren de straffeloosheid die ze genieten ook nu nog volop uitbuiten, is voor Ibrahimi overduidelijk. Als voorbeelden noemt hij diverse verkrachtingszaken, misbruik van jongens en de ruil van een vechthond voor een 12-jarig meisje. Om niet lastig gevallen te worden door de pers wordt de Afghaanse geheime dienst ingezet tegen notoire dwarsliggers als Ibrahimi. Maar omdat hij voor internationaal mediabedrijf werkt, durven ze hem niet direct aan te pakken, en daarom zouden ze zijn broer van blasfemie hebben beschuldigd.
tussenkop (u16(Karzai niet ondermijnen
De vraag waar de discussie gistermiddag in Nieuwspoort omheen draaide was de vraag of de Nederlandse regering bereid is ook deze krijgsheren aan te pakken. Alleen langs die weg kan Afghanistan immers een stabiele democratische staat worden, met een regering en een parlement die het vertrouwen van de bevolking genieten.
Of Van Baalen zich hiervoor sterk wil maken? Op die vraag klonk een nadrukkelijk nee. De VVD´er zag de aanpak van krijgsheren als een regelrechte ondermijning van het toch al kwetsbare bewind van president Karzai. Op korte termijn zag hij dan ook geen oplossing voor dit warlordsprobleem. Ook Thijs Berman temperde de al te enthousiaste aanbevelingen van Ibrahimi en andere aanwezige Afghanen om zich als westerse landen te keren tegen de krijgsheren. In plaats daarvan wees Berman op de rol van onderwijs, om een jonge generatie op te voeden die wél het belang van vrijheid van meningsuiting en bestraffing van misdaden inziet.
Maar of die langetermijnbenadering uiteindelijk ook de krijgsheren zal nekken, is maar zeer de vraag. Ook om een heel andere reden, en die noemde Van Baalen uiteindelijk zelf. „Wij zitten daar niet om de Afghanen te helpen, maar om het internationaal terrorisme te bestrijden.” Hij voegde eraan toe dat als de taliban er niet hadden hoefden worden te bestreden, Afghanistan zelfs niet eens ontwikkelingshulp had gekregen, omdat het land zijn bestuur niet op orde heeft.
Van Baalens inzet en ook die van Berman beperkten zich dan ook tot een oproep aan de regering om president Karzai onder druk te zetten geen doodvonnissen te tekenen. In het geval van Sayed moet dat op korte termijn gebeuren, maar zolang de krijgsheren ongemoeid worden gelaten, zullen er volgens Ibrahimi meer journalisten, schrijvers en anderen die de onvrijheid van meningsuiting tarten, opgepakt worden en veroordeeld.