Toespraak voorzitter Weisglas van de Tweede Kamer
Hieronder volgt de letterlijke tekst van de toespraak van de voorzitter van de Tweede Kamer, F. Weisglas, tijdens de herdenkingsplechtigheid van de Staten-Generaal voor prins Claus.
„Mijnheer de Voorzitter,
Vandaag herdenken wij ZKH Prins Claus, die afgelopen zondag op 76-jarige leeftijd is overleden. Prins Claus had al lange tijd ernstige gezondheidsproblemen. Toch is zijn overlijden een schokkende gebeurtenis. Hij was in de afgelopen jaren in het openbaar steeds vaker afwezig, maar toch voelden velen zijn aanwezigheid van een afstand. Met een schok beseften we afgelopen zondagavond dat de Prins er nu echt niet meer is.
Vanaf het moment van zijn intrede in Nederland - dé wandeling in de tuin van Kasteel Drakesteijn; de foto van de Kroonprinses en haar toekomstige echtgenoot - tot het moment van vandaag heeft Prins Claus bij velen in onze samenleving emoties losgemaakt, en spoedig ook gevoelens van genegenheid en groot respect. Respect én genegenheid. Voor een man die een bijzondere eigen plaats heeft verworven in de Nederlandse samenleving. Niet alleen door zijn inzet en werklust, maar vooral vanwege zijn enorme betrokkenheid met de achtergestelden waar ook ter wereld, in het bijzonder in Afrika.
Genegenheid verwierf de Prins ook door de manier waarop hij - ook voor ons buitenstaanders zichtbaar - een fantastische vader voor zijn drie zonen was en de afgelopen periode voor zijn schoondochters. Respect, ook voor de manier waarop hij genegenheid toonde voor zijn echtgenote.
Prins Claus werd terecht vaak gezien als ’Prins Ontwikkelingssamenwerking’. Zijn kennis en verbondenheid van en met ontwikkelingslanden - en vooral met de ménsen in die landen - bestond al voor 1965, onder meer als diplomaat in Afrika. Vanaf zijn komst in Nederland bleef hij zich voor de mensen daar inzetten. In het begin leidde dat voor hem tot pijnlijke problemen. Maar vanaf eind zeventiger jaren speelde Prins Claus een zeer belangrijke rol als adviseur van opeenvolgende Ministers voor Ontwikkelingssamenwerking. Ik mocht hem toen van nabij meemaken, temidden van - zoals hij het zag - zijn collega’s op het ministerie: luisterend, adviserend, bemiddelend, relativerend. En vooral met grote kennis van zaken.
Het was ook de ontwikkelingssamenwerking die Prins Claus regelmatig naar de Tweede Kamer bracht. Met die aanwezigheid bij ons onderstreepte hij het belang dat hij hechtte aan het parlementaire proces. Ik herinner me een lange vergadering met Minister Herfkens, waar Prins Claus de hele dag bij was. Aan het eind zei hij tegen de Minister: Goed gebruld, leeuw! Nooit heb ik een Minister zo trots zien kijken!
’Mogen we wel van vooruitgang spreken, als die vooruitgang niet ten goede komt aan de mensheid als geheel en geen bijdrage levert aan het vermogen om aardiger met elkaar om te gaan?’, dat vroeg de Prins zich af in 1986 bij de opening van een symposium over de biomaatschappij. Voor de Prins telde vooral één ding: ’Het is onze overtuiging dat van alles ter wereld, de mensen het waardevolst zijn’; zei Prins Claus in een redevoering op 11 mei 1982. Het was een citaat uit het Actieplan voor het Milieu van de Verenigde Naties, maar het was zonder twijfel zijn eigen overtuiging die hij met dit citaat weergaf. In die redevoering zette de Prins uiteen dat het streven naar een gezond milieu en het opkomen voor de natuur, hun rechtvaardiging en dwingende noodzaak vinden in het respect voor de mens.”