Boomsector heeft last van stagnatie export
Voor boomkweker J. W. Crum uit Dodewaard zijn boomplantjes levend materiaal. „Ze leven, in gedachten praat je ermee. En je bent sterk afhankelijk van de natuur, van regen en droogte.” Crum heeft de nodige ervaring, want hij kweekt al weer zo’n veertien jaar laanbomen op een areaal van inmiddels 20 hectare. Zijn bedrijf is geworteld in een bloeiende sector, die echter over zijn hoogtepunt heen lijkt te zijn.
In het Latijn heten ze Platanus acerifolia, Tilia leilinde en Quercus robur. In de volksmond plataan, linde en berk. Crum heeft ze samen met nog ruim 200 boomsoorten in zijn assortiment. Want hij kweekt niet alleen bomen, hij handelt er ook in.
De Dodewaardse ondernemer kweekt in zijn bedrijf zogeheten lichte laanbomen met een stamomvang van circa 6 tot 14 centimeter. Daarvoor krijgt hij van andere kwekers zaailingen geleverd, die hij in rijen op zijn velden uitplant. Een gedeelte daarvan groeit wild op, zoals eiken, beuken en berken. Ongeveer de helft veredelt hij in de zomer door 10 centimeter boven de grond een ent te plaatsen in een vast stammetje.
Wanneer je langs de lange rijen boompjes kijkt, wordt duidelijk dat niet alle veredelingen slagen. Sommige jonge boompjes hebben groene in plaats van de gewenste rode bladeren. „Zo’n 10 tot 20 procent mislukt. Ondanks de zorg die je eraan besteedt.”
Na zo’n drie tot vijf jaar -de tijdsduur is afhankelijk van het soort- verkoopt Crum de jonge boompjes aan andere kwekers, die onder andere de eiken en de beuken laten uitgroeien totdat ze groot genoeg zijn voor parken en lanen. Heel wat bomen gaan naar het buitenland. „Wij hebben enkele buitenlandse klanten in Engeland, Tsjechië, Duitsland, Denemarken en België. De rest gaat via exporteurs. Dat het met de Duitse economie niet goed gaat voelen we goed, want daar gaat 50 procent van de export van de hele sector naartoe.”
Aangezien het kweken van bomen enkele jaren duurt, moet Crum heel goed de markt volgen om te weten wat hij nu moet planten. „Als andere kwekers veel eiken neerzetten, dan wachten wij wel even.” Maar het bedrijf heeft ook zijn capaciteitsgrenzen. „Eén personeelslid kan ongeveer 15.000 planten verzorgen. En wil het financieel haalbaar zijn om die werknemer in dienst te hebben, dan moet hij dat aantal ook voor zijn rekening nemen. Dus zomaar het kweekassortiment vergroten, betekent een extra man aannemen -wat erg moeilijk is- of van een andere soort het aantal verminderen.”
Niettemin heeft Crum geen klagen over de ontwikkeling van zijn bedrijf. In het veertienjarige bestaan van het bedrijf is het uitgegroeid van een eenmanszaak tot een onderneming met zes personeelsleden in vaste dienst. Behalve de kwekerij is er ook een levendige handel in boompjes. „Vooral tussen half oktober en april is het hier erg druk. Het is dan oogsttijd en de bestellingen stromen binnen. We huren dan een paar extra parttime krachten in.”
Bomen kweken is arbeidsintensief. Het planten, veredelen, snoeien en aanbinden in de zomer is bijna volledig handwerk. Voor het oogstwerk in de winter is er een machine met verticale messen en een klem die de boompjes uit de grond haalt. Ook het bespuiten van de planten gebeurt voor een deel machinaal. Crum haast zich te zeggen dat de boomkwekerij in vergelijking met andere agrarische sectoren weinig bestrijdingsmiddelen gebruikt.
De Nederlandse Bond van Boomkwekers is van mening dat Nederland in het beleid voorloopt op de regelgeving in Europa. „Belangrijk knelpunt voor de sector is bijvoorbeeld de gewasbescherming”, zegt R. Clemens, projectleider milieu van de bond. De boomkwekers zouden volgens hem graag een geïntegreerde bestrijding met chemische en natuurlijke middelen willen toepassen.
„De overheid wil biologische middelen gebruiken en stelt daar ook geld voor beschikbaar. Maar ze zou als grote afnemer van laanbomen de sector kunnen stimuleren door de biologisch geteelde bomen te kopen voor de groenvoorziening in woonwijken.” Dat laatste gebeurt volgens Clemens te weinig. „Het groen is nu vaak de sluitpost in het bouwtraject en dan is er vaak weinig geld meer voor, terwijl het wel belangrijk is voor de leefkwaliteit van een woonwijk.”
Boompjes gaan voor zo’n 5 tot 15 euro de deur uit. Sommige grotere exemplaren gaan voor hogere prijzen weg. „Maar”, zegt kweker Crum, „we zitten in vraag-en-aanbodmarkt en dat betekent dat sommige eindproducten niet altijd verkoopbaar zijn.”
Hoewel de boomkwekerijsector nog behoorlijk floreert, wil Crum wel benadrukken dat het echt niet overdreven goed gaat. „Er komt veel nieuw areaal bij. En dat is merkbaar, zeker nu de export naar Duitsland stagneert.” Dit is een fikse tegenvaller, aldus J. van Leeuwen, voorzitter van de Nederlandse Bond van Boomkwekers en van de Cultuurgroep Laanbomen, waarbij ongeveer 400 kwekers in ons land zijn aangesloten.
„Weliswaar is de uitvoer naar andere landen toegenomen, maar niet genoeg om de afnemende export naar Duitsland goed te maken. Zolang de overheden -nationaal en internationaal- wel de mond vol hebben van het grote belang van groenvoorziening, maar als het erop aankomt er geen geld voor hebben, verbeteren de vooruitzichten voor de sector niet”, zegt Van Leeuwen.
Export is heel belangrijk voor de boomkwekers. Van de totale productiewaarde van zo’n 550 miljoen euro, voeren ze ongeveer voor 406 miljoen euro uit naar het buitenland. In totaal beslaan hun kwekerijen een oppervlakte van 2360 hectare.