Alles gevangen, behalve de geest
Titel: ”Sila van den Kaap”
Auteur: Yvette Christiansë; vert. Gerda Baardman en Lidwien Biekmann
Uitgeverij: Querido’s Uitgeverij, Amsterdam, 2007
ISBN 90 214 331 34
Pagina’s: 343
Prijs: € 19,95.
Er staan veel aangrijpende woorden in ”Sila van den Kaap”; sommige hebben weerhaken en blijven voor altijd hangen. „Zeg tegen haar dat het huis van de vader van de dominee vele woningen heeft en dat zij bij allemaal uit de buurt moet blijven”, waarschuwt Sila, kort na de dood van haar dochtertje Debora. Yvette Christiansë schreef een mooi boek dat erg droevig maakt. Op de begrafenis van Debora houdt de gevangene Sila haar mond stijf dicht als de dominee een lied zingt. „De bewakers keken naar me en zeiden: Sssss, wat een harteloos mens.”
Hoor wie dat zeggen. Een van de bewakers moet de vader van Debora zijn. Niet dat Sila hem daarvoor had uitgenodigd. „Mijn kinderen zijn in mijn lichaam gekomen of ik het wilde of niet, maar ik hou van ze”, zegt Sila, en dat is een belangrijke zin. Sila is een vrouw die nergens vrij in is. Ze is overgeleverd aan de willekeur van iedereen, maar in de liefde voor haar kinderen is ze groots. Zij maken haar blijer dan wat ook; tegelijk drijft hun bestaan haar tot wanhoop vanwege de ellende die hen wacht.
Blauwe plekken
Sila van den Kaap is een slavin in het Zuid-Afrika van de negentiende eeuw. In feite is ze „een vrijzwarte”, omdat een eigenares haar via een testament de vrijheid heeft geschonken, maar niemand trekt zich daar wat van aan. Zelfs de rechter die haar later veroordeelt hoort alleen wat hij wil horen.
Ze zit gevangen. Vanuit de gevangenis onthult ze een verschrikkelijke waarheid aan haar dode zoontje. Ze blikt terug, maar niet via heldere, overzichtelijke lijnen. Ze vertelt wel, maar denkt vooral. Zo is het boek opgebouwd: als gedachten, met herhalingen, uitweidingen en onderbrekingen, in steeds wijder wordende cirkels. De namen die in het begin opduiken, komen terug, krijgen meer gezicht. Veelbetekenende details worden aangestipt en waar nodig uitgediept.
Andere zaken worden niet expliciet genoemd. Zoals wat haar zoontje Baro roept op de cruciale kerstdag die Sila’s leven verandert. Toch kan de lezer weten wat hij riep. De auteur -die zich voor haar boek baseerde op juridische documenten uit 1823- schrijft subtiel en knap.
„Dit zal ik zeggen. Die dag. Ja. Word wakker. Luister”, aldus Sila in haar monoloog. „Baro kwam thuis onder de blauwe plekken naar onze hut. En ik, als volwassen vrouw, wist hoe zeer die plekken doen. Hij was nog maar een jongen, maar zijn plekken waren even groot als de mijne. (…) Ik had een vreselijk verdriet. Dat heb ik voor de rechtbank van de landdrost verklaard. Ik had een vreselijk verdriet. De rest moeten zij zelf maar zeggen. Ze zijn er zo goed in om iedereen te vertellen wat ze van zichzelf moeten vinden.”
Hoewel de blanke meesters in het boek schijnen te denken dat slaven van steen zijn, is de geest van Sila scherp en ironisch. Dat maakt het zo boeiend haar overwegingen te volgen en observaties mee te maken. Haar hart blijft springlevend. Hoewel ze daar regelmatig mee in discussie gaat: „Hart, ik spreek tot jou, jij, die in mij woont als een ander. Luister. Ga weg. (…) We zijn in oorlog, mijn hart en ik.” Dat is een van de geheimen van dit verhaal: hoe kan het dat een mensenhart overleeft als er niets te verwachten valt? Hoe sterk is een hart wel niet?
Zwart boek
Sila observeert scherp. Zij, een terdoodveroordeelde, over de inspecteur van politie: „Ze wist genoeg van de wereld om te weten wat er van deze man zou worden. En het had geen zin als zij zich zorgen om hem ging maken. Zij had zelf al zorgen genoeg. Wat kon hem nou overkomen? Zijn manchetten zouden gaan rafelen. Zijn knopen zouden eraf vallen, wegrollen, zoekraken.”
Zij, een slavin, haat directeuren, bewakers en dominees. Hoe kan het anders? De dominee die haar als kind in huis nam, las uit een zwart boek; intussen verkocht hij zijn slaven en scheidde hij moeders van kinderen.
Bij de God van de blanken zou Sila dus niet willen wonen. Maar wel in een betere wereld: „Zeg tegen haar dat ik verlang naar tranen die zo hevig zijn als de regen en dat ik met grote passen over de wereld zou willen lopen naar waar die grote schepen voor anker liggen en dat ik over ze heen zou dansen tot hun zeilen van zilver zijn, totdat de planken zilver zijn, tot alle duisternis daar beneden is veranderd in goud…”
Is dit boek mooi? Dat is niet het goede woord. Het gaat over christenen die geen christenen zijn en daardoor anderen antichristelijk maken. Het laat zien wat mensen doen als ze onbeperkte macht hebben over anderen. En toch. Het kwaad balt samen tegen de hoofdpersoon, maar overwint niet. Het lijkt wel zo, maar het is niet zo. Dwars door het geweld heen schemert de hoop. Sila belooft haar kinderen: „Ik zal jullie allemaal weer vinden, al ben ik dan ongelooflijk oud. (…) Dan zal er geen rand van de wereld meer zijn. Geen golven meer, geen schepen meer, geen branding op de rotsen.”