Armoede
„Zalig zijn de armen van geest; want hunner is het Koninkrijk der hemelen.
Mattheüs 5:3Gelijk de ongehoorzaamheid van de mens hem van alle geluk heeft ontbloot en alle ellende heeft toegebracht, heeft die ook al zijn rijkdom verslonden en hem plotseling onder een dubbele armoede gebracht. Al wat de mens had is hem in één ogenblik afgenomen. Hij is verbannen uit het paradijs en de vloek is gedrongen in alles wat voor zijn aangezicht was.
Daar stond de mens dan, van alles ten enenmale ontbloot, zodanig dat hij niets had om zijn naakte leden te bedekken. Ja, toen God hem dagvaardde moest hij met schaamte antwoorden: Ik ben naakt, Heere. Zo is er een zware armoede gekomen over de ziel, dat kostelijke pand. Kennis van Gods gerechtigheid en heiligheid zijn geheel verloren gegaan. Ja, God Zelf heeft hij ook niet kunnen behouden, maar moeten verliezen. Zo’n mens noemt Gods Woord een arme van geest. Dat is een levende uitdrukking, passend op zijn staat.
Ga eens terug met uw gedachten naar hen die u eigenlijk armen noemt. U zult de kracht van deze goddelijke spreekwijze zien. Wij noemen zo’n mens immers arm te zijn, die geen spijze heeft voor de bijtende honger en geen drank tegen de brandende dorst. Wie zou de armoede van Lazarus in twijfel willen trekken? Hij had gebrek aan brood en bedelde om een kruimeltje.
Matthaeus Jorna,
predikant te Makkum
(Klare spiegel der zaligen en rampzaligen, 1686)