Studies over refogeschiedenis
Titel: ”Refogeschiedenis in perspectief. Opstellen over de bevindelijke traditie”
Auteur: Fred van Lieburg (red.)
Uitgeverij: Groen, Heerenveen, 2007
ISBN 978 90 5829 780 8
Pagina’s: 207
Prijs: € 19,95.
Wetenschappers, al dan niet afkomstig uit bevindelijk gereformeerde kring, vertonen een toenemende interesse in deze voor veel mensen toch wonderlijke groepering. Zo werd eind 2006 aan de Vrije Universiteit een symposium gehouden over refogeschiedenis. De uitgewerkte lezingen zijn nu in boekvorm verschenen onder de titel ”Refogeschiedenis in perspectief”. Alleen de bijdrage van Gert van Klinken, docent kerkgeschiedenis aan de Theologische Universiteit Kampen, is nieuw. De lezing die hij destijds op het symposium hield over evangelische tendensen onder gereformeerden in het Gronings-Drentse turfgebied, had met het eigenlijke thema ook niet zo veel te maken. Van Klinken behandelt nu de teloorgang van de bevindelijke richting in de Gereformeerde Kerken.
Al aan het eind van de 19e eeuw, zo was hem bij een literatuuronderzoek gebleken, werd in landelijke gereformeerde periodieken nauwelijks meer gerefereerd aan de ”oude schrijvers”. Na de eeuwwisseling liep dat nog verder terug. A. A. van Schelven leverde forse kritiek op Brakel en Saldenus, vanwege hun subjectivistische geloofsbeleving.
Terwijl het neocalvinisme in de Gereformeerde Kerken onmiskenbaar de boventoon voerde, bleef nog een tijd lang een meer bevindelijke onderstroom bestaan. Die kon niet mee met Kuypers veronderstelde wedergeboorte, die men in een gelovig godsvertrouwen diende aan te nemen. Deze onderstroom, vaak ging het om vrouwen, uitte zich volgens Van Klinken in brieven, dagboeken en schriften met geestelijke aantekeningen.
Refogordel
De historicus Jan Dirk Snel richt zijn aandacht op de biblebelt. De refogordel is een onderdeel van de protestantenband die van Groningen naar Zeeland loopt. Hij formuleert daarbij wat merkwaardig door te spreken van een parasiteren van de refocultuur op een breed protestantisme. De bevindelijkheid „komt vooral voor als er zo veel protestanten zijn dat ze zich de luxe kunnen veroorloven verschillende varianten te vormen binnen een toch in hoofdlijnen gedeelde cultuur.”
Dat klopt in zoverre dat de bevindelijk gereformeerden een minderheid vormen in de orthodox-protestantse wereld. Waar die orthodox-protestanten weinig talrijk waren (Noord-Holland, Noord-Brabant, Limburg) bestonden hooguit kleine gemeenten van bevindelijke signatuur. Elders was dat anders, maar dat heeft met luxe en parasiteren niets te maken. Van de (Oud) Gereformeerde Gemeenten (in Nederland) geldt dat zij vooral daar voorkomen waar de hervormde gemeenten van gereformeerdebondssignatuur zijn. Zeeland (behalve Tholen) vormt daar een uitzondering op.
John Exalto leverde een bijdrage over de in bevindelijk gereformeerde kring gangbare bekeringsverhalen. Volgens hem staat deze groepering voor het dilemma van evangelicalisering en musealisering. De formulering van dergelijke dilemma’s zegt ook vaak het een en ander over de opsteller zelf.
Geestelijke keurmeesters
Jan Zwemer stelt opnieuw het thema van de geestelijke keurmeesterij aan de orde. Bij de bevindelijken is die keurmeesterij in het geordende kerkelijke leven geïncorporeerd. De predikanten koppelen hun ambtelijk gezag aan geestelijk gezag. Hij constateert echter dat men in de achterban tegenwoordig zijn eigen geestelijke begeleiders uitzoekt, waarbij de geestelijke keurmeesterij vrijwel ontbreekt.
Hij beschrijft ook dat een eeuw geleden, in de pas gevormde Gereformeerde Gemeenten, een Middelburgse ouderling het niet eens was met zijn predikant, ds. J. R. van Oordt. Zwemer ziet daarin een liggingsverschil openbaar komen tussen de ledeboerianen en de kruisgemeenten. Althans, het zou volgens hem met enige slagen om de arm als zodanig kunnen worden uitgelegd.
Veel minder speculatief is de bijdrage van Bart Wallet over de christelijke gereformeerde kerk van Mijdrecht in het laatste kwart van de vorige eeuw. Afkomstig uit de Gereformeerde Gemeenten als gevolg van de affaire-Kok, was deze gemeente in de loop der jaren opgeschoven naar het midden van de Christelijke Gereformeerde Kerken. Dat maakte haar kwetsbaar voor allerlei centrifugale krachten. Moest men blijven participeren in het bestaande christelijk onderwijs dat veel van zijn christelijke signatuur verloren had of moest men kiezen voor de reformatorische school? Was de nieuw opkomende evangelische beweging een aanvaardbaar alternatief of moest men zich houden bij het traditioneel gerefomeerde?
Wallet beschrijft dit tegen de achtergrond van de landelijke situatie waarbij de Christelijke Gereformeerde Kerken, met ds. J. H. Velema voorop, aanvankelijk de pretentie hadden dat zij de gereformeerde gezindte konden samenbinden, maar na verloop van tijd tot de ontdekking kwamen dat zij zelf steeds heterogener werden. De compartimentalisering van het eigen kerkverband wordt thans aanvaard als een voldongen feit.
Tot de groepering van Bewaar het Pand rekent Wallet 15 procent van de christelijke gereformeerden. Maar wel 40 procent participeert in de refozuil, zij het dat een belangrijk deel van hen dat combineert met sympathie voor de EO en de ChristenUnie. In dit verband wijst hij erop dat juist door de overkomst van behoudende gereformeerden dit segment van de Christelijke Gereformeerde Kerken sinds de jaren vijftig belangrijk gegroeid is. Hij noemt in dit verband Nunspeet, Urk en Bennekom. De overgang van gereformeerd naar christelijk gereformeerd vond in Nunspeet echter al plaats in de jaren dertig.
Augustinus
Herman Paul schenkt aandacht aan het antihistorisme bij de bevindelijk gereformeerden. Terecht constateert hij dat de Reformatie bij hen (in onderscheid met andere protestanten) niet slechts inspirerend, maar ook richtinggevend is.
De laatste bijdrage is niet de minst interessante. Maarten Wisse, afkomstig uit de Gereformeerde Gemeenten maar nu verbonden aan de Katholieke Universiteit van Leuven (het kan raar lopen in de wereld), stelt de relatie tussen de bevindelijk gereformeerden en Augustinus aan de orde. Bij beiden wordt „de toegang tot God niet zozeer geblokkeerd door de afstand tussen God en mens als zodanig, maar door de schuld die tussen God en de mens in staat.”