Leraar als bemiddelaar van cultuur
Titel: ”Meesterschap in spiegelbeeld. Beschouwingen over persoonlijke vorming in het cultuuronderwijs”
Auteur: dr. Ewald Mackay
Uitgeverij: Lectoraat Onderwijs & Identiteit Hogeschool Driestar educatief, Gouda, 2007
ISBN 978 90 77889 03 9
Pagina’s: 150
Prijs: € 17,90.
In zijn boek ”Meesterschap in spiegelbeeld” legt dr. Ewald Mackay verantwoording af van zijn visie op het door het geloof in God gedragen cultuuronderwijs. Hij biedt de mogelijkheid om over zijn schouder mee te kijken naar hoe het er in de onderwijspraktijk aan toegaat. Mackay schreef een eerlijk en informatief boek dat op diverse punten nog verbeterd kan worden. Dr. Ewald Mackay doceert de vakken ”cultuur en maatschappij” en filosofie aan de pabo van de hogeschool Driestar educatief. Tevens geeft hij het vak geschiedenis aan de lerarenopleiding voortgezet onderwijs, eveneens aan de Driestar. In zijn inhoudsrijke boek (door hemzelf volkomen onterecht ”boekje” genoemd) geeft Ewald Mackay een beeld van het vak cultuur en maatschappij zoals hij dat aan de Driestar onderwijst. Binnen dat vak onderneemt de docent samen met zijn studenten gedurende vier jaar een reis door de cultuurgeschiedenis, het complexe geheel van geloof, denken, kunst, sociale verhoudingen en leefgewoonten van alledag. Een dergelijke reis kan in de ogen van Mackay nooit een neutrale beschrijving van zogenaamde feiten zijn. Tot zijn wijze van denken en ervaren behoort de verwondering over Gods aanwezigheid in de cultuur en in de cultuurgeschiedenis. Terecht constateert hij dat de mens de gebeurtenissen en voorwerpen uit de geschiedenis niet objectief begrijpt en beleeft, maar dat de mens een scheppende factor is bij de betekenisgeving aan de dingen uit verleden en heden die hem/haar omringen. Vanuit het geloof is de aanwezigheid van God in de cultuur een onwankelbaar gegeven.
Dit laatste is gemakkelijker verkondigd dan uitgelegd. De geschiedenis is immers vol wreedheden die onmogelijk op het conto van God kunnen worden geschreven. De cruciale vraag naar de menselijke verantwoordelijkheid in relatie tot Gods Almacht roert Mackay herhaaldelijk aan. Om de positie van de christelijke cultuurbeschouwer (onder meer van zijn studenten dus) beeldend onder woorden te brengen, gebruikt Mackay de voorstelling van de spiegel. Een muzikaal werk, een tragedie of een schilderij uit de baroktijd (de zeventiende eeuw van Bach, Rubens en Vondel) weerspiegelt in zijn terminologie de levensvisie uit die tijd. Wij kijken naar het schilderij en beluisteren een cantate in het jaar 2008 en stellen vast dat dat kunstwerk van toen ook iets van onszelf reflecteert. Het kunstwerk brengt in ons iets teweeg dat ons tot denken over onszelf aanzet.
Levinas
Mackay is zich van het feit bewust dat er bij het denken over objecten van vroeger en over de vraagstukken van nu die ons ten diepste raken, nooit sprake is van een zuivere weerspiegeling. Door de spiegel van de cultuur en van ons bespiegelend denken loopt altijd een barst. Het beeldgebruik is stimulerend, en toch zitten er haken en ogen aan. Er schuilt een risico in het voortdurend gebruik van het beeld van de spiegel door Mackay, omdat hij niet iedere keer de tegengestelde mening kan geven, namelijk dat de spiegel altijd beslagen of gebarsten is. Of het gebruik van dit beeld van de spiegel binnen het cultuuronderwijs verantwoord is, vraag ik me af, wanneer, zoals hier, de spiegel als de centrale sleutelterm moet fungeren. Ik ben bang dat de studenten ten slotte toch weer terugkeren naar de vertrouwde opvatting van de ware weerspiegeling.
Mackay herhaalt eerder het ingenomen standpunt over de spiegel dan dat hij uit dit beeld in de loop van zijn boek nieuwe betekenissen haalt. Die herhaling begint danig te vervelen en werkt niet in het voordeel van dit boek.
De auteur geeft in zijn boek ook zijn eigen geschiedenis ten aanzien van de cultuur, zijn eigen weg door school en studie naar waardevolle inzichten weer. Dat hoofdstuk over de eigen ontwikkeling vormt een mooie opmaat tot het hoofdstuk over de geschiedenis van de pedagogische tradities. Ik beschouw dit als het belangrijkste deel van ”Meesterschap in spiegelbeeld”, omdat Mackay hier zo spreekt zoals hij de handeling van het onderwijzen in zijn hart ervaart: leren is geen opeenhoping van uiterlijke kennis maar het is een heilzaam proces teweegbrengen in de ziel van de leerling. De leraar is bemiddelaar en dient dat proces van verinnerlijking niet te verstoren. In het kader van dit pedagogische hoofdstuk grijpt Mackay terug op twee van zijn leermeesters: de theoloog Isaäk van Dijk en de filosoof Emmanuel Levinas. Vooral het stuk over Levinas had nog meer kunnen bieden, wanneer Mackay de citaten uit het werk van Levinas grondiger had toegelicht. Over de gelijkstelling van het gelaat van de ander aan het gelaat van God had ik graag wat meer, ook in kritische zin, gehoord.
Inspirerend
”Meesterschap in spiegelbeeld” heeft heel wat te bieden. Voor een volgende druk van dit boek beveel ik aan dat Mackay de cultuurhistorische schetsen (over die veelgesmade verlichting en over de romantiek bijvoorbeeld) nog eens tegen het licht houdt. Het zal verstandig zijn om ook aan mensen buiten de wereld van de Driestar om een oordeel over het geschrevene te vragen. Nu worden er te veel namen van invloedrijke mensen uit het verleden genoemd zonder dat hun betekenis werkelijk profiel krijgt. Om te verduidelijken hoe de ene cultuurperiode van de andere verschilt, is het van groot belang dat Mackay dat verschil met behulp van afgebeelde kunstwerken laat zien. Dat gebeurt nu slechts sporadisch, namelijk met de afbeeldingen uit het boek van Henri Boelaers over de grote middeleeuwse vrouw Hildegard von Bingen.
De visie van Mackay op de aard van het ware leren en op de relatie tussen leren, geloof in God en nadenken over je eigen grenzen en mogelijkheden als lerende vind ik zeer inspirerend. Maar, hij wil te encyclopedisch bezig zijn. Wanneer Mackay nog dichter bij het middelpunt van zijn gedachten over het onderwijzen van cultuurgeschiedenis blijft, komen zijn ideeën beter over. Het gaat hem toch om zijn leerlingen en collega’s en niet om het imponeren van de filosofische wereld daarbuiten. Die buitenwereld heeft heus wel respect voor datgene wat goed doordacht en authentiek is.