„Woorden hebben iets on-menselijks”
Titel: ”Echte filosofie”
Auteur: Th. C. W. Oudemans
Uitgeverij: Bert Bakker, Amsterdam, 2007
ISBN 978 90 351 3122 4
Pagina’s: 317
Prijs: € 25,-.
Welke plaats neemt filosofie in de huidige samenleving in? Wetenschap en techniek maken haar overbodig. Dankzij de economie is de eenheid van mens en wereld bereikt. Vanuit deze situatie zoekt Th. C. W. Oudemans naar échte filosofie: filosofie die trouw is aan het onbekende, waarvan je vermoedt dat het je draagt. „Ik hoop op echtheid - maar daar ga ik niet over.” Filosoof Oudemans stelt dat de filosofie zich van oudsher met twee onderwerpen bezighoudt: het begrijpen van het geheel van de wereld, en de vraag naar de identiteit van de dingen: wat maakt een bal tot een bal, een pen tot een pen?
Maar daarin is met de Nieuwe Tijd verandering gekomen. Sinds de zeventiende eeuw hebben wiskunde en natuurwetenschap de filosofie overbodig gemaakt. En daarmee ook de metafysica, het nadenken over de grondslagen van de werkelijkheid, zaken die de werkelijkheid te boven gaan. Oudemans noemt dit ”de grote reductie”: „Wolken metafysica zijn teruggebracht tot druppels taaltheorie. De wereld is getransformeerd tot een mechanisme, mensen tot onderdelen ervan. De techniek heeft geen voorafgaande bovenzintuiglijke wereld met identiteiten en maatstaven nodig.”
Waarop de schrijver klaaglijk uitroept: „Religieuzen, filosofen, cultuurdragers, romanciers, moralisten, geesteswetenschapbeoefenaars, ze beklagen de teloorgang van hun asiel.”
Wanneer kan filosofie wel zin hebben? Als een bezinning op de woorden die de aard van dit tijdperk uitmaken. Dit antwoord hangt samen met de visie die de schrijver heeft op taal: „Het wegvallen van de betekeniswereld van de metafysica laat zien dat woorden geen instrumenten zijn in mensenhanden. Of woorden spreken of niet, daar gaan mensen niet over. Woorden, dat blijkt, hebben iets on-menselijks. Zij komen niet voor mijn neus, ze zijn voor mij niet te omschrijven, laat staan naar willekeur te gebruiken, en toch beheersen ze mij en mijn tijd, onafzienbaar heersend, zich onverhoeds wendend.”
Vroomheid van denken
„Voor de taalwetenschap is de taal voorwerp van onderzoek. Dit is al omgeven door de voormenselijke taal. Die had al een betekeniswereld geopend voor de wetenschapsbeoefenaar zijn mond opendeed.
Daar moet de filosofie het zoeken.
De taal is nog iets anders dan een vehikel van waarheden of een beïnvloedingsinstrument. Primair opent zij een wereld van betekenis, een epoche (…). Primair is de taal prosodisch: ritmisch, zangerig, stemmend.”
Woorden gaan de menselijke beheersing te boven. Ze bepalen en beheersen de cultuur. Zij bepalen ook de stemming, de sfeer van een tijdperk. Woorden als ”economie”, ”wetenschap” en ”berekenbaarheid” worden genoemd als woorden die vandaag de toon aangeven.
De geciteerde passages geven een indruk van de stijl van het boek. Het taalgebruik is niet eenvoudig, vaak wel intrigerend. Stellingen worden geponeerd en gerelativeerd. Het is denken in actie. Geen afgerond betoog. De Duitse filosoof Heidegger zei: „Vragen is de vroomheid van het denken.” De schrijver is duidelijk door hem geïnspireerd. De manier waarop hij met woorden speelt, laat dat ook zien. Bijvoorbeeld als hij de ”totaliteit” van wetenschap en techniek een ”voleinding” noemt waaruit de ”einder” rondom deze totaliteit zichtbaar kan worden.
De Afwezige
”Echte filosofie” is onmogelijk samen te vatten. Wel kan de hoofdlijn van het betoog worden aangegeven. Na een inleiding wordt nagedacht over de oorspronkelijke opgave van filosofie. Ook wordt een eerste antwoord gegeven op de vraag waarom de filosofie in de moderne tijd overbodig is geworden. Op dit thema borduren de volgende hoofdstukken voort. Denkers als Descartes, Leibniz, Wittgenstein en Dennett passeren daarbij de revue.
Het hele betoog wordt gedragen door de hoofdstelling dat mathematica en mechanica alles omgeven. Geschiedenis en cultuur moeten zich daartegen niet verzetten, dat zou nostalgisch zijn.
Het antwoord dat Oudemans geeft op de vraag wat filosofie in de huidige tijd en cultuur kan betekenen, is intrigerend: „Het mogelijke dat zich nu aandient is geen potentiële verwerkelijking, maar de horizon van de taal, die weliswaar van zich blijk geeft, maar alleen verstolen en in raadselen - omdat zij niet de taal is van de mensen.”
Dit klinkt bijna religieus. Die indruk wordt nog versterkt door het volgende: „Dankzij de taal is datgene wat afwezig is niet zonder meer weg. De actualiteit van de technowereld is doortrokken van dit afwezige dat niet weg is.”
Dit afwezige dat niet weg is, wordt daarmee soms God bedoeld, voor Wie in een wereld van wetenschap en techniek, de stad van de mens, geen plaats meer is, hoewel Hij ook daar is? Nee, toch niet. „Tussen taal en mensentaal gaapt een kloof (…). Wat is het ’echt’ filosofische? Deze taal, de ongenaakbare, in mijn schrijven eerbiedigen - er geen vereniging mee zoeken.”
Scheppend spreken
Oudemans wil eenvoudig aanvaarden dat wat men vroeger als het transcendente, het hogere zag, niets anders is dan het wereldlijke gebeuren van de taal. Van de taal die weliswaar een eigen leven leidt, zich aan menselijke beheersing onttrekt, onafzienbaar heerst; maar toch tot onze wereld behoort, die niet te boven gaat, geen Woord van God kan zijn.
Maar toch. „Misschien dringt het besef tot mij door dat de niet-menselijke taal mijn identiteit doortrekt en ik zelf iets niet-menselijks heb dat grond en tekening kan worden van mijn nadenken.”
Gaat het hier, bijbels ingevuld, niet over het besef dat de mens door God is geschapen naar Zijn Beeld? Door een scheppend spreken? Bevat het denken van Oudemans niet, hoewel onbedoeld, een verwijzing naar de goddelijke oorsprong van de mens?
Dit boek is een aanrader voor ieder die wil worden geïnspireerd tot fundamenteel nadenken over de plaats en positie van de mens in de huidige cultuur en samenleving. Het eist veel van de lezer, maar het is de moeite waard.