Onderwijs lijdt onder ideologische terreur
Het onderwijs is ontspoord als gevolg van een doorgeslagen ideologie. Dr. Bert Engelfriet pleit voor een terugkeer naar het echte lesgeven en meer investeringen in de kwaliteit van docenten.
De fixatie van het ministerie van Onderwijs op het getal 1040 verraadt de onmacht en de onwil van de overheid om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. De overheid denkt sinds de Contourennota van Jos van Kemenade (1975) nog steeds in grote ideologische lijnen, maar bekommert zich nauwelijks om de vakinhoud, hoewel universiteiten en hbo’s herhaaldelijk zware kritiek leveren op het ontbreken van elementaire kennis bij aankomende studenten.Tientallen jaren heeft de sociaaldemocratische ideologie, gesteund door alle grote politieke partijen, in de didactiek van het onderwijs de boventoon gevoerd. Het doel was meer mensen mondig maken. Dat doel is afgaande op het aantal gediplomeerden bereikt, maar aan de mondigheid is de kwaliteit van de vakinhoud opgeofferd.
De gevolgen van de nivellering in het onderwijs, die ten onrechte als democratisering verkocht is, komen de laatste jaren schrijnend aan het licht. Een groot deel van de gediplomeerde leerlingen blijkt de Nederlandse taal niet voldoende te beheersen en slechts gebrekkig te kunnen rekenen.
De laatste vernieuwing in het middelbaar onderwijs, de invoering van het studiehuis, is het kroonjuweel van de moderne mondigheid. Een voorbeeld. Bij de invoering van de tweede fase werd het aantal te lezen literaire werken tot minder dan de helft teruggebracht. Prof. Steven ten Brinke verdedigde indertijd deze halve kaalslag met een enormiteit: leerlingen lazen vroeger lang niet alles, maar dat zou nu anders worden. Alsof leerlingen van nu zich ten opzichte van hun voorouders bevoorrecht voelen en de inhoud van die magere literatuurlijstjes met huid en haar wegwerken, onder het toeziend oog van hun welwillende begeleiders.
Omdat vaardigheden belangrijker gevonden werden dan vakkennis, werd de positie van de docent ondermijnd. Via allerlei dure workshops zijn ouderwetse, vakbekwame docenten tot moderne didactici omgeschoold. De slogan dat niet de docent maar de leerling centraal diende te staan, fungeerde daarbij als dooddoener. De zelfstandige leerling is een mooi ideaal, maar hij bereikt die zelfstandigheid alleen via een intensieve kennismaking met verschillende vakken en gestimuleerd door enthousiaste leermeesters die hun vak grondig kennen.
Gelukkig blijkt nu uit de roep van leergierige leerlingen naar vakbekwame docenten dat zij begrijpen waar het hart van geslaagd onderwijs klopt: het staat of valt met leermeesters, die con amore hun vak doceren.
Het valse dilemma dat het onderwijzend personeel verdeelt in vakmensen en opvoeders heeft genoeg schade aangericht. De docent moet zich met toewijding aan zijn lestaak kunnen wijden en niet gediskwalificeerd worden als lesboer. Deze denigrerende benaming is inmiddels geijkt en al in het woordenboek opgenomen. Een ideale leraar is volgens de Zuid-Hollandse commissaris Franssen hoogopgeleid en kan zelf nadenken. Dat laatste is kennelijk niet meer vanzelfsprekend voor een hoogopgeleide professional.
Lesboeren
Jarenlang hebben georganiseerde vakdocenten geprotesteerd tegen het uitkleden van hun vak en aangedrongen op de bewaking van de vakinhoud, in het bijzonder bij centrale examens. Als speerpunt dienden de beoordeling en de verwerking van de samenvatting, een wezenlijk onderdeel van het eindexamen, omdat kennen en kunnen hierin samenkomen. Wie goed kan samenvatten, kan goed lezen, nadenken en schrijven en is dus geschikt voor hoger onderwijs. Maar bij de examens werd juist bij dit onderdeel gesjoemeld.
Helaas waren de voorstellen van ’lesboeren’ bij de ministers van Onderwijs Wallage en Netelenbos en de inspectie voor dovemansoren gesproken; zij hadden geen boodschap aan constructieve bijdragen van de zijde van schoolmeesters.
Overleg was voorbehouden aan politieke organisaties. Vaksecties kregen geen stem. Alles geschiedde volgens de door de sociaaldemocratie uitgezette ideologisch lijn, die de scholen didactisch moesten vertalen. Dat gebeurde via afdelingen en teams, die het aandeel en de betekenis van de vaksecties op de meeste scholen hebben verdrongen.
Docent filosofie
De terreur van de middelmaat, waarvan staatssecretaris Van Bijsterveldt spreekt, bestaat inderdaad. Maar deze terreur heeft een andere inhoud dan de staatssecretaris doet voorkomen.
Ik ken een voorbeeld van een docent met een dubbel doctoraal en een doctoraat die bevoegd was tot het geven van het vak filosofie op het hbo, maar dat vak niet mocht geven in het middelbaar onderwijs, omdat daarvoor volgens de inspectie een speciaal didactisch traject diende te worden doorlopen. De bewuste docent werd ondanks ruim 25 jaar ervaring wel bekwaam geacht, maar werd niet bevoegd verklaard. Tegen deze terreur van de overheid maak ik overwegend bezwaar.
Goed opgeleide docenten in het middelbaar onderwijs worden schaarser. Nieuwe leraren zijn volgens Plasterk anders geschoold, zij hebben minder vakkennis en zijn meer begeleiders van het leerproces. In de tijd dat minister Plasterk columns schreef, hadden hooggeschoolde docenten zijn voorkeur. Van hen had hij het meeste geleerd.
Nu hij zelf aan het roer staat, is zijn koers minder vast. Hij wil af van het lerarentekort, maar wil hoogopgeleide docenten niet beter belonen en oudere docenten moeten wel langer werken. Wie naast zijn werk een universitaire opleiding gaat volgen, wordt beloond. Gezien de werkdruk zal de nieuwe docent daar niet snel voor kiezen. Door hooggeschoolden onvoldoende naar waarde te schatten, bereikt Plasterk mijns inziens geen kwaliteitsverbetering.
Op tijd
Waar de schoen wringt, grijpt Plasterk niet in. Het onderwijs heeft echter dringend behoefte aan een minister die scholen op de vingers tikt als een docent met klassen van 37 leerlingen wordt opgezadeld. Iemand die afrekent met het suffe imago van de lesboer die werkt in een leerfabriek. Iemand die kwaliteit centraal stelt en die leraren hun respectabele status van leermeesters teruggeeft. Dan komen ook de leerlingen op tijd tot hun recht.
De auteur is docent Nederlands en filosofie aan CSG Het Streek te Ede.