Schuldbelijdenis
Wij hebben inderdaad geen voorwendsel voor onze zonden. Zolang wij niet van harte tot God bekeerd zijn, menen wij, dat er vele verontschuldigingen voor onze zonden voor handen zijn. Ook zijn wij geneigd om de schuld hiervan heimelijk op God te werpen. Wij hebben echter, indien wij in ons ongeloof en onze onbekeerlijkheid volharden, geen voorwendsel voor onze zonden. Is er dan iets redelijker dan van alle verontschuldigingen af te zien en te erkennen zoals wij waarlijk zijn, met volle nadruk schuldig?
Zouden wij niet tot een volkomen erkenning van onze misdadigheid moeten komen en met diepe ootmoed en schaamte voor God nedervallen? Zou dit de taal van ons hart niet moeten zijn: Ja, bij U, o Heere, is gerechtigheid, maar bij ons is beschaamdheid van het aangezicht. Ik heb het kwaad, dat Ik bedreef nooit in het rechte licht gezien en door uitvlucht op uitvlucht mijn geweten gerustgesteld. Ik heb de lasterlijke gedachte gekoesterd dat mijn voortgang in de zonde aan U te wijten was. Maar nu heb ik geen voorwendsel meer voor mijn zonden. Al mijn uitvluchten zijn ijdel. Ik ben genoeg gewaarschuwd en gebeden. Niet bij U is de schuld van mijn volharding in het kwaad, maar het is de boosheid van mijn eigen hart. De hoogmoed maakt mij onwillig. Ik moet Uw rechtvaardig vonnis billijken.Ewaldus Kist, predikant te Dordrecht (Leerredenen, 1840)