„Jammer dat berechting niet meer kan”
LEIDEN - Niet enkel familie en vrienden rouwen om de dood van Suharto. Ook zijn tegenstanders betreuren zijn overlijden. Van berechting vanwege zijn misdaden komt immers nu niets meer.
Een van hen is dr. Gerry van Klinken, Indonesiëkenner uit Australië en momenteel verbonden aan het KITLV in Leiden. Hij had Suharto graag in Den Haag zien opduiken, geketend en zittend „op de plaats waar Milosevic heeft gezeten.” Tegenover een internationaal tribunaal dus.Voor Van Klinken valt het oordeel over de Indonesische oud-president behoorlijk negatief uit. „Wellicht komt dat doordat ik aardig bevriend ben met vertegenwoordigers van de mensenrechtenwereld, dan staan schendingen van mensenrechten op de voorgrond.” Hij gaat ervan uit dat wanneer een econoom zijn mening mag geven, Suharto wel eens veel positiever uit de bus zou kunnen komen. „Zijn grote prestaties liggen immers op het gebied van economische ontwikkeling en politieke stabiliteit, hoewel dat laatste wel een geforceerde stabiliteit was. Maar: er was lange tijd een soort ”pax Suharto”, waardoor investeringen vanuit het buitenland werden aangetrokken en de groeicijfers hoog bleven.”
Van Klinken wijst erop dat de Koude Oorlog daar ook een rol in speelde. „Indonesië werd gezien als een frontlijnstaat die steun nodig had. Daarom kreeg Suharto altijd gemakkelijk leningen: jaar in, jaar uit miljoenen dollars.”
Schendingen van mensenrechten zijn voor Van Klinken de doorslaggevende zwarte bladzijden van Suharto’s bewind. „In de eerste plaats is daar de manier waarop hij als generaal aan de macht kwam in 1965-’66, toen er massaal jacht werd gemaakt op communisten en vermeende communisten. Een groot aantal mensen kwam om of belandde zonder enig proces voor jaren in de gevangenis en is nooit zijn gerehabiliteerd.” Een ander dieptepunt was de invasie van Oost-Timor in 1975, waardoor ook een „enorm aantal” Oost-Timorezen om het leven kwam. „Op beide momenten gingen er binnen de internationale gemeenschap stemmen op om Suharto voor een internationaal hof te brengen.”
Politieke stabiliteit creëerde Suharto onder meer door als Javaan slimme etnische en minderhedenpolitiek te bedrijven. Suharto nam altijd wel mensen van minderheden in zijn kabinet op, dus komend van buiten Java, zoals Sumatranen, maar ook „christenen” (de Indonesische benaming voor protestanten) en rooms-katholieken. „Het grote voorbeeld daarvan was de aanstelling als zijn rechterhand van generaal Benny Murdani, die rooms-katholiek was.” De keerzijde daarvan was dat hij hen graag voor zijn karretje spande als dat nodig was. „De Indonesische Raad van Kerken werd geprest om tijdens een vergadering van de Wereldraad van Kerken direct na de invasie van Oost-Timor, zich fel te verzetten tegen het protest dat de rest van de kerkelijke wereld liet horen tegen deze invasie.”
Van Klinken ziet ten slotte wel overeenkomsten tussen Suharto en de huidige Indonesische president Susilo Bambang Yudhoyono (beter bekend als SBY). „Allebei zijn het Javanen, godsdienstig gematigd (islamitisch), prowesters, afkomstig uit het leger, en: beiden aanvankelijk geliefd bij het volk.” Maar er zijn ook grote verschillen. „Zo heeft de huidige president lang niet zo veel macht als Suharto en de strijdkrachten als bestuursfactor, zoals ten tijde van Suharto, dat kan echt niet meer.”