Humanisme nauw verweven met Europa
Titel: ”Humanisme en het Avondland. De Europese humanistische traditie”
Auteur: Jeroen Vanheste
Uitgeverij: Damon, Budel, 2007
ISBN 978 90 5573 812 0
Pagina’s: 96
Prijs: € 9,90.
Het humanisme is bepalend geweest voor Europa, stelt Jeroen Vanheste in ”Humanisme en het Avondland”. De cultuurfilosoof publiceerde een heldere en inzichtelijke inleiding in de geschiedenis van het humanisme en het achterliggende mens- en cultuurbeeld in Europa. Vanheste leest het verhaal van het Avondland (een andere benaming voor Europa) als dat van het Europese humanisme. Het humanisme is in zijn optiek geen doctrine of ideologie, maar een levenshouding, een omvattende visie op de mens en de cultuur. Het beschouwt de mens als een relatief autonoom wezen met een vrije wil. Het verwerpt niet per definitie het bestaan van God maar wijst wel elke orthodoxe leer af die de mens reduceert tot een pion van God of de goden.
De mens verschilt principieel van het dier. Typerend voor de humanistische visie op cultuur is het vooropstellen van brede vorming, onderwijs en opvoeding, aandacht voor de grote werken uit de filosofische en literaire traditie en bezinning op de grote vragen rond de zin van het menselijk leven.
De schrijver geeft een duidelijk overzicht van de verschillende gedaanten van het humanisme van de Griekse wortels tot de twintigste eeuw. In deze laatste eeuw zijn de hoogtijdagen voorbij en raakt de cultuur in verval. Oorlogen, kolonisatie en de Holocaust tonen het failliet van de humanistische idealen. De Duitse filosoof Peter Sloterdijk wrijft het humanisme onder de neus dat het tot niets in staat was toen het erop aankwam de cultuur te verdedigen - folteraars in nazikampen dweepten soms met Goethe en Rilke! Hoe was het mogelijk dat Italië en Duitsland, waar het humanisme bloeide, tot zulke verschrikkingen in staat waren? Sartre noemde het humanisme een leugenachtige ideologie, voor Adorno betekende ”Auschwitz” het definitieve bankroet van de cultuur.
Toch blijven ook Sartre en Adorno trouw aan bepaalde humanistische uitgangspunten, zoals geloof in de menselijke vrijheid, emancipatie en de mogelijkheid van vooruitgang. Funest voor de grote humanistische idealen is volgens Vanheste de postmoderne ”deconstructiefilosofie”, die er vanuit gaat dat literatuur slechts naar zichzelf verwijst (zonder objectieve zin en betekenis), met ontkenning van de waarde van de canonieke boeken en grote schrijvers. Dit past zijns inziens goed in het westerse zelfkritische klimaat. „De deconstructivistische benadering van cultuur is in alle opzichten antihumanistisch. Zij vormt een aanval op de traditionele opvatting waarin kunst, muziek en literatuur bestudeerd worden om hun schoonheid, inhoud en zeggingskracht.”
De humanistische uitgangspunten van menselijke autonomie en vrije wil worden na de oorlog vanuit alle hoeken ter discussie gesteld als gevolg van een deterministisch denken. De mens is volgens deze optiek geen autonoom wezen maar speelbal van krachten of structuren die hem de baas zijn. Alle hoge waarden worden gereduceerd tot natuurlijke driften.
Vanheste pleit voor een nieuwe synthese van rationaliteit en levenswijsheid. Rede sluit immers ook ervaring en levensinzicht in. Kenmerkend voor het humanistisch mensbeeld is een sterke nadruk op het menselijke vermogen zich levenslang te ontwikkelen, met name in intellectueel en moreel opzicht. Hij bepleit tegenover het beroepsgerichte en gespecialiseerde onderwijs noties als overdracht en intellectuele uitdaging, de klassieke idee van algemeen vormend onderwijs.
Hedendaagse humanisten als L. Ferry en Todorov zeggen dat humanisten niet ’geloven’ in de mens en weten dat de mensen niet per se goed zijn. Toch is de schrijver wel erg optimistisch als hij zegt dat er geen noodzakelijk conflict is tussen humanisme en godsdienst. Er is volgens hem wel een zekere spanning, maar deze vormt zijns inziens eerder een uitdaging dan een onoplosbaar probleem. Pas in de twintigste eeuw ontstond er volgens hem een wetenschappelijk humanisme waarin de banden met de christelijke traditie resoluut werden doorgesneden. „De mens is het enige wezen dat moet worden opgevoed”, zo citeert Vanheste de Duitse filosoof Kant.
Toch is het breekpunt het mensbeeld. Vanheste: „Het humanistische mensbeeld is optimistisch in zijn geloof dat de mens in staat is zichzelf te verbeteren, intellectueel, moreel en sociaal. Het gelooft dat de mens in principe een ’beter zelf’ kan vinden.” Rede en taal zijn vormend voor de mens. Het humanisme is nodig om de menselijkheid en de mogelijkheden ten volle te ontplooien, als individu en als lid van de samenleving.
Veel humanistische ideeën zijn in de Europese cultuur opgenomen, zoals het recht op onderwijs, zelfbeschikking, algemeen stemrecht, afschaffing van kinderarbeid en discriminatie, de mensenrechten. Vanheste ziet dankzij figuren als Steiner, Finkielkraut, Ferry en Todorov een voorzichtige herwaardering van de westerse culturele traditie en erfenis. Het niet-metafysische humanisme van deze denkers is volgens hem allesbehalve archaïsch, elitair maar juist actueel, uitnodigend en urgent.
Vanheste biedt een inzichtelijk boekje, waarin in een kort bestek de wortels en de kern van de humanistische traditie op een leesbare wijze zijn verwoord. De schrijver toont overtuigend aan dat het humanisme nauw verweven is met het Avondland. Ook laat hij duidelijk zien dat het humanisme een te optimistisch mensbeeld aanhangt als het veel verwacht van vorming en onderwijs en de menselijke mogelijkheden. Dat neemt niet weg dat de humanistische idealen een belangrijk tegenwicht bieden aan de verloedering en het verval van de moderne cultuur. Van de mogelijkheid tot een harmonieuze verbinding tussen humanisme en christendom ben ik na lezen niet overtuigd geraakt.