Van idealisme naar ontgoocheling
Titel: ”Datumloze dagen”
Auteur: Jeroen Brouwers
Uitgeverij: Atlas, Amsterdam, 2007
ISBN 978 90 450 0069 5
Pagina’s: 192
Prijs: € 18,50;
Titel: ”Nieuw-Lelieveldt”
Auteur: Robert Anker
Uitgeverij: Querido, Amsterdam, 2007
ISBN 978 90 214 3354 7
Pagina’s: 256
Prijs: € 18,95.Jeroen Brouwers (1940) en Robert Anker (1945) zijn generatiegenoten. Hoewel zij compleet verschillende schrijvers zijn, is er samenhang in de levensbeschouwelijke sfeer van hun nieuwe romans. Anker schreef een cultuurhistorische roman over Nederland na de Tweede Wereldoorlog, Brouwers een meer persoonlijk relaas.
De nieuwe roman van Jeroen Brouwers heet ”Datumloze dagen”, die van Robert Anker ”Nieuw-Lelieveldt”. Jeroen Brouwers leeft teruggetrokken in de Belgische bossen. Hij ziet er niets in om zich in te laten met mens en wereld. Hij schrijft, dat is alles. Dat is de enige denkbare zin des levens, verklaarde hij onlangs in ”De Groene Amsterdammer”. Robert Anker is een compleet ander type auteur: zijn verhalen spelen zich af midden in de Nederlandse maatschappij, met aandacht voor wat er speelt in de samenleving. In het dagelijkse leven was Anker docent op een middelbare school. Ook zijn nieuwe boek is van begin tot eind gevuld met maatschappelijke bedrijvigheid en de aanhoudende ruis van de samenleving.
In ”Nieuw-Lelieveldt” schetst Anker het leven van Wies Bouwmeester. Zij wordt voor de oorlog geboren, groeit op in gegoede kringen en wordt architect. Aan het slot van het boek is zij een bejaarde vrouw; we zijn dan inmiddels in de eenentwintigste eeuw beland. De levensloop van Wies weerspiegelt tal van kwesties die de Nederlandse samenleving en cultuur hebben beziggehouden sinds de Tweede Wereldoorlog. Bijvoorbeeld het schuldbesef tegenover de Joodse gemeenschap. Dit kwade geweten wordt in Ankers verhaal gearticuleerd door vermoedelijke oorlogsmisdaden van Wies’ vader.
Maar ook is er veel idealisme, dat zichtbaar wordt in de architectuuropleiding van Wies. Anker laat aan de hand van haar bezigheden in de bouwkundige wereld mooi zien hoezeer men in de naoorlogse jaren op allerlei manieren aan de toekomst wilde werken, vanuit een vernieuwende visie. Men dacht de samenleving daadwerkelijk te kunnen vormen door architectuur. In een discussie met studiegenoten zegt Wies: „Huisje boompje beestje - die tijd is voorbij, jongen. Het kan niet meer en het moet ook niet. De mens is een nomade geworden en daar moet hij zich op instellen. Ontworteling is de waarheid, geborgenheid een illusie. Als je je huis uit komt en de hoek omslaat, kan daar een vriend staan of een vijand - dat is de werkelijkheid!”
De kijk op architectuur spiegelt een nieuw, modern bewustzijn. Natuurlijk vallen hier ook de namen van Sartre en Camus, die met hun existentialisme destijds velen wisten te inspireren. De twee Franse filosofen stelden dat je je leven niet kon inrichten vanuit een geloof in God of vanuit een vaststaande, overkoepelende kijk op het leven. Die tijd was voorbij. Het leven is in principe zinloos, maar je kunt met je eigen bestaan wel een daad stellen om je eigen leven zin te geven. Dat zou getuigen van moed en geestkracht. In dit denken zat dus een sterke ethische impuls, die gepaard ging met een diep gevoeld nihilisme.
Wereldverbetering
In de culturele sfeer die in deze roman geschetst wordt, grenst dit denken aan wereldverbetering. Het woord utopisme valt. De babyboomgeneratie -waarvan Robert Anker een representant is- heeft zich misselijk gegeten aan een begrip als de ”maakbare samenleving”, dat rechtstreeks voortvloeit uit het utopisme van destijds. Niet vanuit beroerde motieven overigens. Wies kiest ervoor om een aantal jaren in Afrika ontwikkelingswerk te doen. Maar het is tekenend dat dit eindigt in een drama. Met de idealen die de babyboomers koesterden, loop je stuk - wijst de roman uit. Overigens is Wies zelf geen babyboomer: zij is middelbare scholier als de oorlog afloopt. Maar in haar leven en bezigheden valt veel terug te zien van de generatie van Anker.
Als Wies ouder wordt, dient zich een nieuwe bezinning aan. Het leven blijkt niet maakbaar te zijn. Wat je als architect beoogt, kan totaal anders uitpakken. Nieuwe stadswijken met strakke flats werden ooit gezien als een belofterijk toekomstbeeld. Maar Wies realiseert zich „dat binnen tien jaar Nederland overdekt zal zijn met dit soort wijken en dat die wijken helemaal niets van doen hebben met ”bevrijdende architectuur” die een ”nieuwe mens” zal voortbrengen maar alles met eentonigheid, verveling, anonimiteit en eenzaamheid.” Die ontnuchtering heeft ook een positieve keerzijde: er ontstaat ruimte voor een nieuwe intimiteit: „Ze is de laatste tijd weer gaan lezen, poëzie ook van jongere dichters in een bloemlezing, ze is weer naar muziek gaan luisteren, en het voelt allemaal als een lang ontkende intimiteit, een binnenwereld.” Dat is het eindpunt van de ontwikkeling van idealisme naar ontgoocheling. Kunst geeft de suggestie van een herwonnen zinvolheid, maar uiteindelijk is ook die niet erg houdbaar. Dat blijkt aan het slot van de roman, als een grote brand uitbreekt.
Schaamte
De roman van Jeroen Brouwers beschrijft niet de grote buitenwereld, maar de schaamtevolle en angstige binnenwereld van een vader die zijn zoon afwees: „De honderden dingen in je leven die je verkeerd hebt gedaan. (…) Eigenlijk bedoel ik niet eens de pijnlijke herinneringen zelf, maar de schaamte erover die ze oproepen. Hoe ouder je wordt, hoe meer schaamte.”
De vader die in ”Datumloze dagen” aan het woord is, trouwde als twintiger, maar al spoedig liep het huwelijk minder prettig: zij wilde een kind, hij niet. Toch werd er een zoon geboren: Nathan. Moeder was blij, vader niet. Toen het kind een jaar of zes werd, viel de scheiding. Nadien zag de vader Nathan maar een paar keer. Opvallend: de vader herkende daarbij vaak zijn zoon niet. Dan wordt vader opgebeld: zoon Nathan ligt in het ziekenhuis (hij is inmiddels veertig). Hij lijdt aan een ziekte die niet goed thuis te brengen valt, maar duidelijk is wel dat het zijn einde zal betekenen. Vader verzoent zich met zijn zoon en pleegt aan het slot van het boek een daad waarmee hij iets goed wil maken.
Het motto van de roman is II Samuël 18 vers 33. David verneemt daar het nieuws dat zijn zoon, die de macht wilde grijpen, dood is. „Mijn zoon Absalom, mijn zoon, mijn zoon Absalom! Och, dat ik in uw plaats gestorven ware, Absalom mijn zoon, mijn zoon.” Dat weerspiegelt het verdriet van de vader over zijn verloren zoon. Deze treurnis gaat gepaard met intense schaamte, die aan de roman een verstikkende ernst geeft. Is dit gezond? Waar schuld aan het licht komt, kan nooit zo zwaar aan de dingen getild worden. Schuld inzien en erkennen biedt een nieuw perspectief. Maar bij Brouwers komt het niet tot de helderheid van schuldbesef. De verteller is en blijft gehuld in de nevelen van de schaamte.
Iedereen stikt
Het leven dat de vaderfiguur leidde, vormt een contrast met dat van zijn zoon. De vader had een redelijk succesrijke carrière als literatuurwetenschapper. Veel kom je als lezer daarvan niet te weten, maar genoeg om te onderkennen dat deze man in maatschappelijk opzicht geslaagd mag heten. Ondertussen maakte zich een diepe verveling van hem meester. Hij zocht middelen om de verveling te verdrijven. Zijn hormonen wezen hem de weg: naar erotische avonturen met talloze vrouwen. Dit laatste heeft Nathan van zijn vader geërfd, maar verder is hij het complete tegenbeeld van pa: hij neemt enthousiast deel aan het leven, omringt zich met vrienden, heeft een vrouw en een kind. In de wereld van het entertainment ontwikkelt hij zich tot een beroemdheid. Kortom, zoonlief viert het leven, terwijl pa nukkig op afstand blijft.
Dat zijn de levensbeschouwelijke coördinaten van deze roman. Ze echoën door in de mogelijkheden voor een uitvaartceremonie, die Nathan op zijn ziekenhuisbed bespreekt met wat vrienden. Zullen ze een zangspel over Faust uitvoeren, met als slot zijn hellevaart? Nee, dan liever een musical over de Romeinse godkeizer Heliogabalus: een orgie met „verrukkelijke perversiteiten”, eindigend in een bloemetjesregen waarin iedereen stikt.
Een vraag die Nathan aan zijn vader stelt, tijdens een van hun spaarzame contacten, onthult het zwarte gat waaromheen alles cirkelt in deze roman. „Hebben we elkaar iets te vertellen dan, vroeg hij. Ik weet ternauwernood wie je bent, wie ben jij eigenlijk? Het klonk in het diepste van mijn oor. Wie ben ik eigenlijk?”
Echec van een generatie
Anker en Brouwers schreven uiteenlopende romans. Ze spiegelen elkaar en juist daarin zijn ze ook verbonden. Anker schetst hoe zijn hoofdpersoon en haar generatie het bestaan een nieuwe zin wilden geven door grootse plannen en visies. Op de achtergrond loert de twijfel, van meet af aan. Uiteindelijk krijgt vertwijfeling het volle pond en is er nog slechts de berusting: leven bij de dingen die nu eenmaal zo zijn.
In Brouwers roman wordt allang niet meer geprobeerd om het bestaan vorm te geven vanuit een overtuiging. De vader zwoegt rond in een moeras van wanhoop en schaamte. Brouwers bespeelt de registers van het familiedrama, maar de strekking van zijn roman is breder. De somberheid hangt samen met de fundamentele vertwijfeling die ook manifest is in Ankers boek; Brouwers’ hoofdpersoon verwoordt het met de reeds geciteerde vraag: Wie ben ik eigenlijk? Op die vraag geen antwoord te hebben, is in de ogen van veel hedendaagse intellectuelen erg moedig. Maar je kunt er ook het echec van een generatie in zien en dan blijken er tamelijk weinig zegeningen te tellen.