„Kerk maakt deel uit van bonte relimarkt”
UTRECHT (ANP) - De kerk is van een monopolist een speler op de bonte relimarkt geworden. Zij zal moeten weten wat er op die markt te koop is, maar ook moeten beseffen wat ze zelf in huis heeft: een spiritueel pad dat loopt van dankbaarheid en erkenning van tekort tot de dienst aan anderen.
Dat zei Govert Buijs, docent sociale en politieke filosofie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, vrijdag in Utrecht. Hij sprak de jaarlijkse oecumenelezing van de Raad van Kerken in Nederland uit.Buijs constateert dat er zich in Nederland een „curieuze omslag” heeft voltrokken. Tot voor kort dachten sociologen en „vele op hun slippen zwierig meegaande” theologen dat de mens een eindfase in de geschiedenis was binnengaan die door en door seculier zou zijn. Nu noemt een kwart van de Nederlanders zich „ongebonden spiritueel” en neemt de belangstelling van jongeren voor religie toe. De kerk is echter geen monopolist meer die zich zonder veel reclame te maken van grote aanhang verzekerd weet, maar een speler op een markt die zich moet inspannen om duidelijk te maken waar hij voor staat. Ze zal een andere benadering moeten zoeken voor de geloofsoverdracht en opnieuw het geloofsgoed moeten doordenken.
De kern van het christelijk geloofsgoed is volgens Buijs de liefde (in het Grieks agapè). God heeft zich voor de mens ingezet en daarom zijn ontvankelijkheid en dankbaarheid een eerste element van die agapè tussen God en mens. Andere aspecten zijn de ommekeer, het opnieuw beginnen, de eerlijke omgang van de mens met zichzelf, waarbij hij erkent fouten te maken, en ten slotte de velerlei vormen van dienst aan de medemens.
De kerk heeft de afgelopen decennia „golven van verachting en hoon” over zich heen gekregen. Buijs noemde in dit verband de „afscheidsliteratuur” van schrijvers zoals Jan Wolkers en Maarten ’t Hart. Dat heeft de kerken onzeker gemaakt, hoewel zij konden wijzen op vele verdiensten, zoals hun betrokkenheid bij de opvang van mensen en de afschaffing van de slavernij in Europa.
Ook blijkt de idee dat alles redelijk verklaard kan worden „een heel verwrongen gedachte.” Het is volgens Buijs realistischer de mens te zien als een soort sensor: hij voelt dat allerlei krachten aan hem trekken en hij kiest daaruit. „Er wordt aan mij getrokken, dus ik heb behoefte aan oriëntatie.”