Armoede
Het is de vraag of uw treurigheid voortkomt uit de vrees voor de straf en uit een enkele schrik voor hel en verdoemenis. Zo huilde farao niet over de zonden, maar omdat hem de plagen van God achtervolgden. Hij bleef onbekeerd, want zodra er enige verademing kwam, was hij weer de oude farao. Of bent u daarom treurig dat u God hebt onteerd en Zijn wet hebt verbroken en Zijn Naam hebt gelasterd?Ja, dat laatste is het rechte treuren. Hebt u zo de armoede van uw geest wel eens betreurd? Hebt u zo wel eens een levendig gezicht gehad van uw armoede en ledigheid, ziende dat u bent ellendig, jammerlijk, arm, blind en naakt? Hebt u het schandelijke van de zonde wel eens gezien in grote en in kleine zonden? Bent u daar wel eens diep bedroefd over geweest en heeft die droefheid u naar God gedreven? Heeft ze u doen uitzien naar Jezus’ volheid, om door de rijkdom van Zijn genade uw armoede weg te nemen en door Zijn gerechtigheid uw naakte ziel te bekleden? Ach, dat u eens recht aan het treuren raakte! Smeek daartoe de Heere om Zijn Geest, dat die u recht treurig make.
Gods kinderen hoeven echter niet te treuren in die trap die alle blijdschap zou uitblussen. God heeft immers een beginsel van geestelijke genade in uw hart gelegd, maar ach, er is daarin nog zo veel gebrek. Zolang u niet nalaat te zondigen, moet u ook niet nalaten te treuren.
J. Barueth, predikant te Dordrecht (De predikende en wonder- doende Christus, 1752)