Binnenland

Gedicht van Willem Elsschot over Marinus van der Lubbe

Het gedicht dat schrijver Willem Elsschot in 1934 maakte, naar aanleiding van de executie van Marinus van der Lubbe (24) in Duitsland, wegens het in brand steken van de Rijksdag in Berlijn.

Willem Elsschot
11 January 2008 12:24Gewijzigd op 14 November 2020 05:26

Aan Simon Vestdijk

Jongen, met je wankel hoofd

aan den beul vooruit beloofd,

toen je daar je lot verbeidde

stond ik wenend aan je zijde.

De operette duurde lang:

van bet wraakhof naar ’t gevang,

van ’t gevang weer naar bet hof

in de boeien van den mof.

Veertig haarden dorst je onsteken,

duizend haarden zou men wreken,

maar je beulen stonden paf

toen je zweeg tot in je graf.

Dokters, rechters, procureuren,

allen zijn je komen keuren,

allen vonden je perfect,

en toen heeft men je genekt.

’t Had de Koningin behaagd

dat je gratie werd gevraagd,

maar voor zulk een viezen jongen

wordt meestal niet aangedrongen.

Lang heeft men geprakkezeerd

wat een mens het meest onteert,

hangen, branden, vierendelen

of gewoon als varken kelen.

Toen heeft men het mes gekozen

om je toch eens te doen blozen,

want zo’n gala met wat bloed

doet een hakenkruizer goed.

Jongenlief, zoals je ziet.

Leiden krijgt je resten niet

Hitler laat zich niets ontrukken

want hij houdt van die twee stukken.

Holland vraagt nu onverdroten

of je niets werd ingespoten,

maar die vuige, laffe moord

vindt het minder ongehoord.

Laat het stikken in zijn centen,

in zijn kaas en in zijn krenten,

in zijn helden, als daar zijn:

Tromp, De Ruyter en Piet Hein.

Moog je geest in Leipzig spoken

tot die gruwel wordt gewroken,

tot je beulen, groot en klein,

door den Rus vernietigd zijn.

Antwerpen 1934

(Copyright: Erven Alfons Josef de Ridder.)

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer