Jezus was geen gnosticus, maar de joodse Messias
„Jezus was geen gnosticus of gnostische wijsheidsleraar, maar een jood die voluit in de traditie van het Oude Testament stond.” De Kamper nieuwtestamenticus prof. dr. Riemer Roukema betoogt dat de canonieke evangeliën de oudste en betrouwbaarste gegevens over Jezus bieden. „De gnostiek is een latere versie, die vooral wordt gevoed door kritiek op de kerkleer. Het zegt veel over onze cultuur dat dit soort geschriften zo veel belangstelling krijgt.”
De stroom van boeken en artikelen over Jezus van Nazareth is eindeloos, zo constateert prof. Roukema in zijn boek ”Jezus, de gnosis en het dogma” (uitg. Meinema, Zoetermeer). Prof. Roukema, verbonden aan de Protestantse Theologische Universiteit (vestiging Kampen): „Niet alleen Bijbelwetenschappers en andere theologen publiceren hun bevindingen over Jezus, maar ook historici, journalisten en romanschrijvers. Onder de auteurs zijn niet alleen christenen, maar ook agnosten, atheïsten en anderen die zich niet tot een christelijke kerk rekenen. Aan al die gedrukte publicaties kunnen films, programma’s op radio en televisie en talloze internetsites worden toegevoegd.”Prof. Roukema noemt dit opvallend als je het afzet tegen het feit dat de omvang en de invloed van de christelijke kerken in het Westen voortdurend afnemen. „Kennelijk blijft de persoon van Jezus inspireren. Zelfs als in een recent boek Jezus gelijk wordt gesteld met Julius Caesar. Dat is volkomen uit de lucht gegrepen. Toch blijkt dat de schrijver de figuur van Jezus belangrijk genoeg vindt om bij aan te sluiten.”
Nieuwe evangeliën
In de twintigste eeuw werden enkele belangrijke handschriften uit het vroege christendom teruggevonden, wat het onderzoek naar de ”historische Jezus” sterk heeft bevorderd. Vooral de vondst van het evangelie van Thomas werd sensationeel genoemd. Dit geschrift, in 1959 gepubliceerd, bevat een collectie van spreuken die op naam van Jezus staan, waarvan een groot deel onbekend was.
Prof. Roukema ziet in dit evangelie verkapte kritiek van de vroegchristelijke gnostiek op het vroegkatholieke christendom. Volgens de gnostische (van het Griekse gnosis, ofwel kennis) visie heeft de mens in principe een goddelijke kern in zich, die afkomstig is uit de hoge sferen van het licht. „In dit leven zou het erom gaan dat je inzicht krijgt in de herkomst van je goddelijke kern en dat die, dankzij dit inzicht, na het aardse leven naar de hoge lichtwereld terugkeert. In het evangelie van Thomas geldt Thomas als Jezus’ leerling bij uitstek, die meer dan Zijn andere leerlingen inzicht had in Diens geheime onderricht.”
Enkele jaren geleden werd het evangelie van Judas herontdekt, in 2006 in vertaling gepubliceerd. Jezus wordt hier beschreven als een leraar die een geheime kennis over God en de mens kwam brengen, waar de meeste van Zijn leerlingen niet aan toe waren. „Judas geldt als Jezus’ leergierigste leerling.”
Prof. Roukema: „Het Judasevangelie is veel feller tegen de kerk dan het evangelie van Thomas. Het is typerend voor onze cultuur dat dit „antikerkelijk evangelie”, zoals prof. H. J. de Jonge het terecht typeert, zo wordt opgepakt. Het zegt veel over hoe onze tijd staat tegenover de kerk en het traditionele christendom.”
In deze alternatieve bronnen over Jezus wordt impliciet of expliciet kritiek geoefend op de leer van de kerk. Een (moderne) variant is de complottheorie, zoals verwoord in boeken als ”De Da Vinci Code”: de christelijke kerk heeft bepaalde zaken bewust verdraaid of geheim gehouden, zoals het vermeende huwelijk tussen Jezus en Maria Magdalena.
„Mensen herkennen zich in deze kritiek op de kerk. Ze gebruiken die bronnen echter selectief. De gnostische verwerping van het lichamelijke en het seksuele nemen zij bijvoorbeeld niet over. Ze voelen zich vooral geïnspireerd door de gnostische gedachte dat in ieder mens een goddelijke vonk aanwezig is waarmee contact gelegd wordt met het goddelijke. De mens is zelf een deeltje van God, zodat hij zich niet als een nietig schepsel voor de Schepper hoeft te voelen. De belangstelling voor de gnostiek sluit aan bij die voor de esoterie, die in het Westen al vele jaren een feit is.”
Hoofdstroom
Uit de nieuwtestamentische geschriften komt Jezus naar voren als een echt mens die tevens als de Christus en de Zoon van God wordt beschouwd. In Zijn optreden grijpt Jezus regelmatig terug op het Oude Testament.
De gnostiek geeft een heel ander antwoord. Israël en het Oude Testament spelen geen rol van betekenis. Het ”koninkrijk” is in het evangelie van Thomas enerzijds iets bovenhemels, anderzijds iets innerlijks in Jezus’ leerlingen. „Wie zich van zijn lichaam ontdoet en met zijn ziel langs de vijandelijke machten naar de Vader opstijgt, wordt van het aardse bestaan verlost. Jezus’ dood speelt daarbij geen enkele rol en wordt amper vermeld. Van Zijn opstanding is al helemaal geen sprake.”
In diverse gnostische getuigenissen wordt omtrent Jezus Christus onderscheid gemaakt tussen Zijn menselijke gedaante en de goddelijke, pre-existente gestalte die op Hem was neergedaald. De goddelijke gestalte -Jezus of Christus genoemd- wordt beschouwd als afkomstig uit de hemel van de onnoembare God, Die de God van het Oude Testament ver te boven ging.
Prof. Roukema stelt dat deze visies ten dele zijn afgeleid van de nieuwtestamentische geschriften en daarom getuigen van latere ontwikkelingen. „In het vroege katholieke christendom geloofde men dat Jezus de beloofde Christus en de Zoon van God was -van God zoals Hij in het Oude Testament wordt beschreven- of dat in Hem Gods Logos (het Woord) zelf was verschenen. Gnostici hadden daarentegen behoefte aan een andere, voor hun besef diepzinniger visie op de vereniging van het menselijke en het goddelijke in Jezus Christus. Omdat zij -in allerlei variaties- reageerden op het geloof van de kerk, zijn hun visies klaarblijkelijk secundair en gaan ze niet terug op de oudste tradities over Jezus, laat staan op Jezus zelf.”
Prof. Roukema concludeert dat de introductie van een onbekende, onbenoembare God Die veel hoger staat dan de God van het Oude Testament een uiting is van kritiek op de overtuiging van de kerk, die het Oude Testament als Heilige Schrift wilde aanhouden. In historisch opzicht kan worden uitgesloten dat Jezus echt een andere, hogere God kwam verkondigen, aldus prof. Roukema. „Deze gedachte is voortgekomen uit de moeite die bepaalde christenen hadden met het soms ruige optreden en spreken van de oudtestamentische God. Filosofisch geschoolde christenen uit het begin van de jaartelling kwamen daarom tot de conclusie dat Hij een inferieure God moest zijn. Zij meenden dat Jezus de hoogste God verkondigde, Die meer beantwoordde aan hetgeen ontwikkelde gelovigen zich van God voorstelden.”
Kortom, de nieuwtestamentische geschriften geven een oudere visie op Jezus’ persoon, boodschap en dood dan de gnostische getuigenissen. „Wie zich aangetrokken voelt tot een van de gnostische visies, geeft daarmee blijk van een theológische voorkeur. In historisch opzicht moet van de typisch gnostische visies echter worden gezegd dat ze minder oud en minder oorspronkelijk zijn dan hetgeen in het Nieuwe Testament te lezen is.”
Heeft Jezus dan toch niet een apart, geheim onderricht gehad voor enkele van Zijn leerlingen? Prof. Roukema sluit niet uit dat er door mondelinge overlevering elementen van Jezus’ onderricht aan Zijn leerlingen bewaard zijn gebleven die niet in de canonieke evangeliën zijn opgenomen. Het is aannemelijk dat Jezus in de besloten kring van Zijn leerlingen heeft gesproken over Zijn mystieke en visionaire ervaringen, zoals met engelen en demonen.
„Het is echter volkomen onbewijsbaar, en in feite uitgesloten, dat Jezus naast Zijn publieke onderricht een geheime, esoterische leer had die nu in evangeliën op naam van bijvoorbeeld Thomas en Judas weer aan het licht is gekomen. De populaire opvatting dat de kerk het ware onderricht van Jezus heeft verdonkeremaand en dat de ’ketters’ dit hebben bewaard, is fictie en heeft geen historische grond.”
Zoon van God
De schrijver bestudeert in zijn boek ook uitvoerig het joodse christendom. Onder joodse christenen bestonden verschillende stromingen waarin Jezus wel als Messias en Zoon van God gezien, maar niet als God naast God de Vader.
Jezus werd door de nieuwtestamentische schrijvers gezien als de Zoon van God, maar de Kamper nieuwtestamenticus maakt onderscheid tussen wat ”historisch” en wat ”theologisch” van Jezus gezegd kan worden. „Dat de evangelieschrijvers Jezus volgens een oude overlevering als Gods Zoon beschouwden, is een historisch gegeven, dat wijst op hun theologie. Maar of Jezus echt de Zoon van God is, is een geloofskwestie waarover alleen theologisch gesproken kan worden. Een historicus kan daarover op grond van historische argumenten nu eenmaal geen uitsluitsel geven, want dat gaat zijn competentie te boven.”
Prof. Roukema stelt dat een historicus nooit kan vaststellen dat Jezus de Zoon van God is, of dat in Hem God Zelf op aarde is verschenen. Evenmin kan volgens hem historisch worden aangetoond dat Jezus voor de zonden van de mensheid is gestorven en dat God op grond van de dood van Zijn Zoon mensen hun zonden vergeeft. „Hieruit spreekt het geloof van de vroege christenen, die hiermee hun theologische interpretatie van historische gebeurtenissen gaven.”
Prof. Roukema zegt dat hij zo veel mogelijk in gesprek wil blijven met de ongelovige van deze tijd, ook met de agnostische nieuwtestamenticus die het „historisch niet kan meemaken” dat Jezus werkelijk is opgestaan. „Als ik spreek van de opstanding van Jezus is dat een geloofsoordeel, niet een uitspraak van mij als historicus. De getuigenissen van de opstanding zijn geschreven door Zijn leerlingen. Nergens lezen we dat Jezus bijvoorbeeld is verschenen aan Pilatus.”
Prof. Roukema staat weliswaar kritisch ten opzichte van de christologie van zijn voorganger, prof. C. J. den Heyer, maar zegt de historische kritiek toch op „gematigde wijze” te accepteren. „Met historische kritiek bedoel ik te achterhalen wat historisch de feiten zijn geweest.”
Theologen zoals G. van den Brink en A. van de Beek stellen dat de getuigenissen van de eerste leerlingen verwijzen naar historische feiten en daarom ook verifieerbaar zijn door de theologie als wetenschap.
„De opstanding van Jezus in het Nieuwe Testament is een feit dat niet volgens de normen van de geschiedwetenschap geverifieerd kan worden. Er zijn getuigen die in de opstanding geloven, waarbij de historicus alleen die getuigenissen kan onderzoeken. Alles wat we van Jezus weten, is door Zijn leerlingen opgeschreven. Weliswaar had Jezus stellig een hoog roepings- en zendingsbewustzijn en kan Hij Zichzelf als de unieke Zoon van God hebben beschouwd, maar daarmee is niet bewezen dat Hij Zichzelf als de tweede persoon van de drievoudige God beschouwde. Dat is pas in latere eeuwen geconcludeerd.”
Nicea
Prof. Roukema verwijst met deze woorden vooral naar het concilie van Nicea in 325. De bisschoppen spraken daar uit dat Jezus Christus de eeuwige Zoon van God is, en dat Hij ”van hetzelfde wezen” als de Vader is. Het toen geformuleerde dogma van Gods drie-eenheid houdt in dat de ene God zich openbaart als en bestaat uit de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.
„Opvallend is dat de zogenaamde hoge christologie, de opvatting van Jezus als de Zoon van God Die Zelf ook goddelijk is, geen uitvinding van latere eeuwen is, bijvoorbeeld onder invloed van de Griekse filosofie, maar haar oorsprong heeft in de canonieke evangeliën. Reeds in het oudste evangelie, dat van Markus, maar ook in de brieven van Paulus wordt expliciet gezegd dat Jezus de Zoon van God was en wordt Hij beschreven als de Heere van het Oude Testament, één met God de Vader. Nieuw in Nicea de filosofische begrippen, zoals: ”Eén van wezen met de Vader”.
Men kan spreken over een inculturatie van het christelijk geloof. Dat was toen en is ook nu onvermijdelijk. „Nicea heeft oude wortels in het Nieuwe Testament, terwijl de aanduiding van Zoon van God ook in het jodendom bekend was. De hoge visie op Jezus als de Zoon van God is oeroud, heeft zelfs joodse wortels en is geen latere Griekse interpretatie.”
Prof. dr. Riemer Roukema
- Op 25 augustus 1956 te Amsterdam geboren.
- Van 1974 tot 1980 studie theologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam.
- Van 1982 tot 1987 predikant van de Gereformeerde Kerk te Oppenhuizen c.a.
- Van 1987 tot 1996 predikant van de Gereformeerde Kerk te Amsterdam-Centrum(Oranjekerk).
- Van 1988 promotie aan de VU op een proefschrift over Origenes’ commentaar opde brief aan de Romeinen.
- Van 1996 tot 2000 universitair docent Nieuwe Testament aan de TheologischeUniversiteit Kampen.
- Van 2000 tot 2002 hoogleraar in de geschiedenis van het oude christendom en depatristiek aan de Université Marc Bloch te Straatsburg.
- Sinds 2002 hoogleraar Nieuwe Testament aan de Protestantse TheologischeUniversiteit, vestiging Kampen.