De loopbaan van kerkvader Chrysostomus
In de nalatenschap van Johannes Chrysostomus komt deze kerkvader vooral als prediker naar voren. Preken kon hij dan ook heel goed. Aan zijn enorme redenaarstalent heeft Johannes zijn bijnaam ”Chrysostomus” (Grieks voor: gulden mond) te danken. Welsprekendheid, zo vond eeuwen later nog een zeventiende-eeuwer als Gisbertus Voetius, was een van zijn karakteristieke verdiensten.
Johannes Chrysostomus werd in 349 in Antiochië (Syrië) geboren. Voor dat geboortejaar pleit althans zijn moderne biograaf J. N. D. Kelly, aan wie ook de hierna vermelde gegevens over Chrysostomus’ leven en werken zijn ontleend.Voor zijn latere redenaarstalent legde Johannes al vroeg de basis: in Antiochië genoot hij een opleiding in de welsprekendheid. Hoewel hij een gelovige moeder had, werd hij niet als kind gedoopt. Hij ontving het sacrament een paar maanden na zijn afstuderen in de welsprekendheid, waarschijnlijk in het jaar 368.
Johannes werd de assistent van bisschop Meletios en ging een leven leiden van sobere onthouding, Bijbelstudie en gebed. Na enkele jaren benoemde de bisschop hem tot voorlezer.
Terwijl zijn vriend Basilius, met wie hij beloofd had samen op te trekken, tot priester gewijd werd, trok Chrysostomus zich vier jaar lang terug in het landschap bij de berg Silpios. Daar verbleef hij te midden van een groep monniken. Vervolgens zonderde hij zich twee jaar lang af in een grot. Daar leerde hij de Bijbel uit zijn hoofd.
Steno
Om gezondheidsredenen moest Johannes tegen het einde van 378 naar Antiochië terugkeren. Hij hervatte zijn werkzaamheid als voorlezer, werd na twee jaar diaken en vervolgens in 386 priester. Reeds als diaken schreef Chrysostomus diverse traktaten. Hij begon te preken toen hij priester was geworden.
Chrysostomus preekte voor de vuist weg, niet van papier. Dat wij zijn preken nog steeds kunnen lezen, is te danken aan snelle stenografen in de kerk. Toen Johannes net een paar maanden preekbevoegdheid had, mocht hij ook de eerste kerstpreek houden die ooit in Antiochië gehouden is. De geboorte van Christus werd in deze stad niet speciaal gevierd. Het kerstfeest was toentertijd ook nog geen oud feest: ergens in de jaren 330 begon de kerk van Rome het te vieren. Na een periode van bezinning besloot ook de kerk van Antiochië op 25 december de geboorte van Christus te gaan vieren.
Johannes Chrysostomus mocht de preek houden. Daarin probeerde hij aannemelijk te maken dat deze datum terecht in Rome als de geboortedatum van Christus was uitgerekend.
Hospitalen
In de herfst van 397 bleek keizer Arkadios Chrysostomus bisschop van Constantinopel te willen maken. Johannes reisde naar de keizerlijke residentie en werd daar door een synode tot bisschop gekozen, vermoedelijk begin 398. In Constantinopel saneerde hij de kerkelijke financiën. De opbrengst daarvan gebruikte hij om enkele hospitalen te financieren. Hij probeerde ook de levenswijze van de lokale geestelijkheid te zuiveren.
Door zijn doortastende optreden maakte hij geen vrienden. Maar naar zijn preken kwamen de mensen graag luisteren. Op een zondag verliet een toegestroomde menigte zelfs de kerk weer toen bleek dat Chrysostomus uit respect zijn preekbeurt had afgestaan aan een oudere collega uit Galatië.
Als er echter een paardenrace gehouden werd, kon ook Chrysostomus het in de kerk goed merken. Hij verzette zich tegen dit volksvermaak, net als tegen het toneel.
Verbanning
Chrysostomus zag vele valkuilen op het pad van de rijken. Vaak kritiseerde hij overdaad en luxe. Hij nam het op voor de armen en spoorde aan tot vrijgevigheid en tot soberheid in kleding en voedselgebruik.
Hij preekte diverse Bijbelboeken door, uit zowel het Oude als het Nieuwe Testament. Een respectabel aantal prekenseries is bewaard gebleven. Hij bedreef actief zending buiten Constantinopel en werkte met de overheid samen om niet-christelijke tempels te laten sluiten.
Chrysostomus was een orthodox theoloog: hij verdedigde de leer van het concilie van Nicea (325) en bestreed de arianen, die in Jezus slechts een schepsel zagen.
Maar hij had ook vijanden gemaakt. In 403 werd hij, vooral dankzij intriges door andere kerkelijke ambtsdragers, uit Constantinopel verbannen. In de daaropvolgende nacht gebeurde er echter aan het hof iets dat het keizerlijke echtpaar als teken van Gods toorn zag. Chrysostomus werd gevraagd terug te keren. Maar de verhoudingen met het hof verslechterden snel, en in 404 werd Johannes opnieuw uit zijn bisschoppelijke werkzaamheden ontzet en verbannen.
Hulpacties vanuit Rome werkten averechts: het oosterse hof besloot in 407 Johannes naar een verdergelegen verbanningsoord te deporteren. Op reis daarheen is hij gestorven.
Sport en atletiek
In zijn nagelaten preken en geschriften verwijst Chrysostomus vaak naar antieke wedstrijden. Dat is niet zo vreemd, want in Daphne, vlak bij Antiochië, werden nog tot het jaar 520 sportcompetities georganiseerd. En atleten behoorden dus enigszins tot het straatbeeld van Antiochië.
Alois Koch heeft Chrysostomus’ passages over wedstrijden op een rij gezet in een boek dat eerder dit herdenkingsjaar verscheen (”Johannes Chrysostomus und seine Kenntnisse der antiken Agonistik, im Spiegel der in seinen Schriften verwendeten Bilder und Vergleiche”; uitg. Weidmann, Hildesheim; 2007). Hij ordende Chrysostomus’ uitspraken over de antieke sportcompetities eerst volgens wedstrijdelementen, en daarna volgens Chrysostomus’ afzonderlijke geschriften. Omdat Koch uitvoerig de relevante citaten geeft, vormt zijn boek een overzichtelijk dossier, al had het ongetwijfeld meer analyse van het materiaal mogen bevatten.
Chrysostomus vergelijkt, net als het Nieuwe Testament, het christenleven met een loopbaan of wedstrijd. Wie liever rust en gerief zoekt, loopt gevaar de beslissende prijs te ontgaan. Een christen moet voortdurend alert zijn en volharden in de strijd tegen de duivel, de eigen hartstochten en ondeugden, zonder dat wapenstilstand mogelijk is. De doelgerichtheid en de concentratie, het doorzettingsvermogen en de sobere levensstijl van antieke atleten zijn hier een voorbeeld voor de christen. De lauwerkrans die de prijs is van het ware christenleven is het eeuwige leven bij Christus.
Chrysostomus benadrukte dat vallen in het stadion niet onoverkomelijk is: als de gevallene maar weer opstaat en de beslissende eindstrijd wint. Zo toonde hij zich een prediker van Gods vergevende genade.
Natuurlijk zijn er ook verschillen tussen sport en geestelijk leven: bij de wedstrijden ging het om het lichaam, in het christenleven gaat het om de ziel. Bij sportcompetities was de scheidsrechter onpartijdig; in de geestelijke strijd helpt Christus de strijders. Aan wedstrijden mochten alleen mannen deelnemen tegen wie geen bezwaar werd ingebracht; in de geestelijke strijd zijn zondaren welkom, en niet alleen mannen, maar ook vrouwen, die op dit terrein vaak dapperder bleken dan mannen.
Met de uiteenlopende sporten zelf had Chrysostomus weinig op. Hij wilde niet dat zijn gemeenteleden deelnamen aan de ”satanische feestvergaderingen” van het wagenrennen. In de kerk verweet hij hun dat zij meer van wedstrijdpaarden wisten dan van de Bijbel.
Calvijn
In de latere kerkgeschiedenis bleef Chrysostomus’ werk geciteerd worden. De Reformatie bracht daarin geen verandering. Calvijn waardeerde Chrystostomus -zoals onder anderen R. J. Mooi heeft laten zien- om diverse redenen, en vooral als Bijbeluitlegger. Voetius vond zijn werk de moeite waard op het gebied van welsprekendheid, Bijbeluitleg en ethiek. De dogmatiek kwam in dat rijtje niet voor. En dat was precies een terrein waarop Chrysostomus in de zeventiende eeuw enige kritiek ontving. Calvijn had al gezegd dat Chrysostomus te positief over de vrije wil sprak. Van remonstrantse zijde citeerde iemand als Hugo de Groot hem graag. In een geschrift tegen De Groot haalde ook Johannes Bogerman in 1614 Chrysostomus geregeld aan. Hij schreef dat ook rooms-katholieken waarschuwden tegen pelagiaans klinkende elementen in zijn werken. Maar Bogerman zelf had er vertrouwen in dat Chrysostomus, als hij in Augustinus’ dagen zou hebben geleefd, toch de kant van deze ”leraar van de genade” zou hebben gekozen.
Dat Chrysostomus ook door Dordtse calvinisten gewaardeerd werd, blijkt uit het feit dat hij door enkele delegaties op de Synode van Dordrecht (1618-1619) in positieve zin werd geciteerd.