Kerkvaders als spiegel voor multireligieuze tijd
Hij zou wel drie lezingen per week over Augustinus kunnen geven, zo veel belangstelling is er voor de kerkvaders, zegt prof. dr. Paul van Geest. „Kerkvaders vertegenwoordigen een gemeenschappelijke traditie vóór het conflict tussen Rome en Reformatie. Ze bieden tevens een spiegel voor een multireligieuze samenleving waarin ook zij leefden.”
Prof. Van Geest is directeur van een nieuw interuniversitair onderzoekscentrum: het Centrum voor Patristisch (van patres, kerkvaders). Het CPO is een gezamenlijk initiatief van de faculteit der godgeleerdheid van de Vrije Universiteit en de Faculteit Katholieke Theologie van de Universiteit van Tilburg. Het centrum zal zich in juni volgend jaar presenteren met een officiële opening.Van Geest is aan beide faculteiten hoogleraar augustijnse studies. Zijn leeropdracht behelst het onderzoek naar leven en werk van Augustinus en de doorwerking daarvan in latere eeuwen. Recent verscheen van zijn hand het boek ”Stellig maar onzeker. Augustinus’ benadering van God”.
De rooms-katholieke hoogleraar heeft bij de oprichting van het CPO veel te danken gehad aan de hulp van de beide decanen van de faculteiten, prof. dr. A. van de Beek (VU) en prof. dr. A. Denaux (Tilburg). De eerste is een groot kenner van de Griekse patres en lid van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen, de tweede is een gezaghebbend theoloog op het gebied van het Nieuwe Testament en lid van de Pauselijke Theologencommissie.
„Beiden spelen in de eredivisie”, aldus de enthousiaste hoogleraar Van Geest. „Ze waren direct bereid om een dergelijk onderzoekscentrum op te richten. Beiden zien het grote belang van samenwerking van de beide faculteiten in dit initiatief.”
Patristiek
De term ”patres” staat voor kerkvaders: de christelijke auteurs in de eerste eeuwen van het christendom die de Heilige Schrift en de vroegchristelijke geloofsbelijdenissen doordachten en antwoorden zochten op belangrijke vragen die in hun cultuur en de christelijke gemeenschap leefden.
Voorheen maakte men onderscheid tussen ”patristiek” en ”patrologie”. Toen de termen in de zeventiende eeuw gehanteerd gingen worden in het universitaire bestel, werd met patrologie de bestudering van het leven en de werken van de kerkvaders aangeduid. In de ”theologia patristica”, waarvan het woord ”patristiek” is afgeleid, werd onderzocht hoe deze eerste theologen de kern van het christelijk geloof weergaven en verklaarden.
De actualiteit van de kerkvaders ligt volgens Van Geest in de manier waarop zij in een volstrekt multiculturele wereld getracht hebben het christelijke mens- en godsbeeld te verklaren en ingang te doen vinden als het meest bevrijdende. „De theologie als wetenschappelijke discipline bestond in die tijd nog niet. De kracht van de kerkvaders is dat ze vooral hebben gepreekt en tegelijkertijd in ’theologisch’ debat zijn gegaan met hun cultuur. De eerste eeuwen van het christendom vormen de enige periode waarin de kerk in Europa en Noord-Afrika zich als een minderheid bevond binnen een multiculturele en multireligieuze samenleving.”
Het wetenschappelijk onderzoek naar deze bronnen van het christendom is nog steeds van belang, omdat zonder grondige kennis van deze bronnen het niet mogelijk is de geloofsschat te kunnen blijven doordenken in het licht van veranderende tijden, aldus Van Geest. „Zonder grondige kennis van de eerste reflecties op de Schrift en de geloofsbelijdenissen is de doordenking van het christelijk geloof in de veranderende samenleving overgeleverd aan de waan van de dag. Het bestuderen van klassieke teksten geeft de theologie een extra elan en maakt dat de geloofsgemeenschap stevig geworteld blijft in de traditie.”
Naar de bronnen
Terug naar de bronnen. Dat is de leus van het CPO. Studie van de werken van de kerkvaders wijst uit dat zij verheldering kunnen verschaffen bij actuele vragen die van groot maatschappelijk belang zijn.
Van Geest: „Wij zijn best vaak geneigd om de oorzaken van het kwaad buiten onszelf te leggen. De opvatting is dan: Ik deug wel, maar de maatschappij, het onderwijs en de westerse christelijke opvoeders zijn slecht - de laatsten zeker omdat ze ons alleen maar een zondebesef aanpraten.”
Augustinus bijvoorbeeld leert echter dat de mensheid van nature niet slecht is, maar dat je wel zo reëel moet zijn om te aanvaarden dat ieder mens drijfveren in zichzelf heeft. „Daarmee kan de mens zichzelf en anderen kwaad berokkenen en uiteindelijk in een isolement raken. Het mooie bij Augustinus is dat hij eerst aandringt op een innerlijk zelfonderzoek, voordat je oorzaken van de slechtheid van alles en iedereen buiten jezelf legt. Dit onderzoek houdt dan verband met het inzicht in de onvolmaaktheid van de samenleving.”
Volgens Van Geest is Augustinus een uitstekend voorbeeld van de wijze waarop de ”oude patres” de moderne mens nog steeds kunnen aanspreken. „Augustinus had dezelfde vragen als wij”, aldus de hoogleraar. „De bisschop van Hippo deed veel moeite om Gods werkelijkheid onder woorden te brengen, maar ontdekte dat het woord ”werkelijkheid” al ontoereikend was om die van God tot uitdrukking te brengen. Als mensen er tegenwoordig mee worstelen hoe zij zich God moeten voorstellen, kan Augustinus ons helpen. Hij denkt aan God in termen die ruimte en tijd overstijgen. Zo ontwaakt er een transcendent besef dat ook voor deze tijd aanvaardbaar is.”
In de komende jaren zal het CPO bijzondere aandacht schenken aan de bestudering van de mystagogie van de kerkvaders. Mystagogie is een oude christelijke pedagogische strategie waarbij inwijding in de mysterie van het christelijk geloof centraal staat.
„Door deze insteek wordt aangehaakt bij de brede interesse in spiritualiteit en de behoefte aan geestelijke vorming. Als pastor, predikant of bisschop hadden de kerkvaders vooral de bedoeling de gelovigen te vormen tot mensen die ontvankelijk raakten voor het mysterie en de genade van God. We hebben de dominantie van de rede gehad in de theologie, nu kunnen we van kerkvaders leren dat er naast de rede ook affectie en intuïtie is, anders gezegd: religieuze ervaring.”
Oecumenisch
Het onderzoekscentrum is oecumenisch van karakter. „De kerkvaders zijn van ons allemaal, van protestant én katholiek”, aldus de hoogleraar. „Het ontdekken van de katholieke traditie van de kerk past bij het oorspronkelijke streven van de Reformatie naar hervorming van de ene kerk, zonder hierbij dus het stichten van een nieuwe denominatie voor ogen te hebben. Het samen bestuderen van de bronnen kan een bijdrage zijn aan het herstel van de ”una sancta”: de ongedeelde, heilige katholieke en apostolische kerk.”
Prof. Van Geest wordt in eerste instantie benoemd voor een periode van vijf jaar. Voldoet de onderzoeksoutput en de presentie van het CPO aan de verwachtingen van de universiteiten die het in eigendom hebben, dan kan de directeur worden herbenoemd. Zijn belangrijkste taken zijn de eerste vijf jaar het starten en begeleiden van het onderzoeksplan, het op de kaart zetten van het centrum en de fondsenwerving ten behoeve van de uitbreiding van de onderzoekscapaciteit.
Er is een bibliotheek met de primaire bronnen, die voorlopig in Utrecht zal worden ondergebracht. Aan het CPO wordt een wetenschappelijke adviesraad toegevoegd, gevormd door gerenommeerde kerkhistorici en patristici van de eigen universiteiten en uit het buitenland.
Om het CPO te verankeren in het bestel van de patristische onderzoekscentra wereldwijd zullen contacten worden aangegaan met het patristisch instituut Augustinianum te Rome en het Augustijns Historisch Instituut van de Katholieke Universiteit Leuven. Op het patristisch congres te Oxford, in augustus dit jaar, zijn mogelijkheden tot samenwerkingsverbanden onderzocht.
Het CPO wil interdisciplinair zijn: de beoefenaren stammen uit wetenschapsgebieden zoals filosofie, theologie, geschiedenis en filologie. Tot de onderzoeksgroep treedt een vijftiental onderzoekers toe, onder wie enkele promovendi. Het is de bedoeling dat het CPO ook contacten legt met andere theologische faculteiten in Nederland.
„Christenen aan universiteiten roeren zich in hun onderzoek weer. Zie maar wat er op dit ogenblik aan de VU en de Faculteit Katholieke Theologie van de Universiteit van Tilburg gebeurt. Dat christenen geloven dat God in Christus de mensen is verschenen, is ons eeuwenlang voorgehouden. Eeuwenlang hebben christenen vanuit deze geloofstraditie geleefd. Waarom zouden we toch niet de bronnen onderzoeken die ons verklaren hoe het mogelijk is dat mensen dit niet alleen geloven, maar dat ze in dit geloof ook vervulling vinden? Dat is toch fascinerend? De tijd is er rijp voor.”