Gods weg
„En als hij reisde, is het geschied, dat hij nabij Damaskus kwam, en hem omscheen snellijk een licht van de hemel…”
Handelingen 9:3 Nu zien we een prent van de staat van een zondaar onder zijn bekering en de gewone weg die de Heere met zo een gaat. Het geldt in het bijzonder als het een voornaam zondaar geweest is, die Hij tot bekering wil brengen, met alle gevolgen van dien.
Wij zien hoe het God behaagt de mens zeer plotseling en onverwachts te overtuigen en aan zichzelf te ontdekken. Hij doet dat op zo’n tijd dat hij daar het minst om denkt en wel als hij de grootste voornemens heeft en het allervijandigst is geworden. Het is de tijd in het bijzonder om Gods kinderen te onderdrukken en waarin die zondaar zich met grote schreden naar het verderf spoedt.
Wij zien hoe God dan nog wel eens de mens weet te stuiten in zijn zondige loop, hem onverwachts in het hart grijpt en tot hem zegt: „Tot hiertoe en niet verder.” Hij rukt hem als een vuurbrand met haast uit het vuur. Wij zien hoe daartoe een Goddelijk, hemels en bovennatuurlijk licht in de ziel nodig is en dat het God moet zijn die zegt dat het licht in de duisternis zou schijnen.
Joachimus Mobachius,
predikant te den Bosch
(”De staat van een uitverkorene”, 1744)