„Geloven leer je door mee te doen”
TILBURG - „Tot ver in de jaren tachtig meenden sociologen dat er voor geloof en godsdienst geen toekomst meer was in de openbare ruimte. Dat is helemaal veranderd. De opkomst van de radicale islam, de groei van de pinksterkerken en de strijd van boeddhistische monniken tegen het regime in Birma tonen de wereldwijde veerkracht van religie.”
Met deze en dergelijke voorbeelden illustreerde avondvoorzitter Ralf Bodelier de terugkeer van religie in de moderne samenleving op een discussieavond in Tilburg van het Wereldpodium, een initiatief dat in Zuid-Nederland het debat over mondiale ontwikkelingen wil aanzwengelen. Het was een avond voor een gemengd gezelschap door een gemengd gezelschap. Gespreksleider was de socioloog Herman Vuijsje, die niet in „onze lieve Heer” verklaarde te geloven, „en ook niet in andere heren. Geen heren en geen dames.” Sprekers waren een jood, een moslim en een christen, alle drie uit liberale stromingen.Het Wereldpodium wisselt discussies, interviews en lezingen af met muzikale intermezzo’s. Deze keer zorgt cabaretière Karin Bruers voor een interactief gedeelte met het publiek. Het duurt even voordat iemand met „een echte God met een Bijbel of een zwaard” op de proppen komt.
Zoals gespreksleider Bodelier vaststelt is veel van wat opgesomd wordt feitelijk humanistisch. De rooms-katholiek, die vervolgens uitspreekt dat wat hem betreft de transsubstantiatieleer -de leer dat brood en wijn bij de mis in het lichaam en bloed van Christus veranderen- mee mag, zorgt voor open monden. Naar aanleiding van de in de zaal aanwezige joden, moslims, christenen, hindoes en boeddhisten knutselt Bruers het „jomochrihiboegeloof” in elkaar.
De forumdeelnemers hebben meer moeite een eensluidende visie op religie te geven. Het houdt Vuijsje, zo zei hij, mateloos bezig of religie noodzakelijk is om de moraal overeind te houden. Religie ziet hij vooral als een godsdienststelsel met regels en rituelen. „Dat is aan het verdwijnen. Ik geloof niet dat je religie moet en kunt herintroduceren. Als God achter de coulissen verdwijnt, zet je Hem niet zomaar weer op de troon.”
Begrip oogst Vuijsje bij Youssef Azghari, docent aan Avans Hogeschool en columnist bij dagblad Trouw. „De profeten hadden weinig met rituelen. God vind je niet in de kerk of de moskee. Ik heb hem gevonden in de natuur in Marokko. Het doegehalte van de islam is van het jodendom en het christendom overgenomen.”
Erik Borgman, sinds kort hoogleraar theologie van de religie, in het bijzonder van het christendom, aan de Universiteit van Tilburg, heeft meer op met regels en riten. „Geloof zit in je hart en je hoofd. Maar het gaat van buiten naar binnen. Je leert het door mee te doen. Ook in een tijd van ietsisme, waarin mensen niet zo veel zeker weten, is het ritueel belangrijk: je kunt altijd meedoen.”
Religie kun je volgens Borgman niet herstellen, slechts vinden. „Religie gaat over wat van ultieme waarde voor je is. Daarom moet er ook in het publieke domein over worden gediscussieerd. Alleen, de politiek kan religieuze symbolen kapen, en dan wordt het een andersoortige religie.”
De gespreksdeelnemers begeven zich veelvuldig op zijpaden. Azghari moet toegeven dat het gros van de moslims, anders dan hijzelf, meent dat de hele wereld zich tot de islam zou moeten bekeren. Hadassa Hirschfeld, werkzaam voor het Joods Marokkaans Netwerk Amsterdam en voorzitter van de Stichting Interculturele Alliantie, stelt het jodendom daartegenover. Dit wordt volgens haar gekenmerkt door twijfelen en willen leren. „Het is redelijk gemakkelijk om jood te zijn. Omdat het ook een cultuur is, kun je het jood-zijn à la carte beleven.”
Zo komt de discussie op symboliek en rituelen, zoals het knielen. Vuijsje: „Katholieken zijn specialisten in gebaren naar beneden toe.” Enige spaden dieper gaat Hirschfeld, die het als een uiting van „enorme devotie” ziet. Borgman: „Je knielt voor datgene wat je maakt tot wat je bent. Het gaat erom dat je niet zelf het centrum van de wereld bent. Religie gaat echter niet over God in de wolken, maar bijvoorbeeld over je omgang met vormen van eindigheid. Je leeft van wat je draagt.”
Naar aanleiding van een videofragment waarin twee Palestijnse meisjes van elf jaar hun verlangen naar de martelaarsdood uitspreken, ontstaat een discussie over zelfmoordenaars en religie. Azghari gelooft er niets van dat ze het menen. „Dit is politiek correct taalgebruik, waarmee ze geïndoctrineerd zijn. De mensen die hun opdracht geven, zijn te laf om het zelf ooit te doen.”
Op zijn stelling dat zelfmoordenaars opereren uit wanhoop, oefent Hirschfeld stevige kritiek. „Misschien is het een opoffering voor hun volk, maar het is in ieder geval een ultieme religieuze uiting.” Volgens Borgman past het zoeken van de dood niet bij het martelaarschap, dat een mens wordt aangedaan. „Normaal gesproken uit de opoffering zich in vormen van dienstbetoon.”