Cultuur & boeken

Minister-president in oorlogstijd

Titel: ”Cort van der Linden (1846-1935), minister-president in oorlogstijd. Een politieke biografie”
Auteur: Johan den Hertog
Uitgeverij: Boom, Amsterdam, 2007
ISBN 978 90 850 6520 3
Pagina’s: 901
Prijs: € 49,50;

Pieter Jan Dijkman
12 December 2007 09:44Gewijzigd op 14 November 2020 05:22

Titel: ”Jonkheer D. J. de Geer. De teloorgang van een minister-president”
Auteur: Henk van Osch
Uitgeverij: Boom, Amsterdam, 2007
ISBN 978 90 850 6421 3
Pagina’s: 549
Prijs: € 35,-.Een oorlog is de ultieme lakmoesproef voor leiderschap, zo blijkt uit twee recent gepubliceerde biografieën over de oud-premiers Cort van der Linden en De Geer. De Geer ontbeerde in de eerste dagen van de Tweede Wereldoorlog wat Cort van der Linden in de Eerste Wereldoorlog wel bezat: moed en voortvarendheid.

Wanneer is iemand een groots leider? Geef hem een crisis en spoedig zal blijken of hij een charismatisch leider is, luidde de stelling van de Duitse socioloog Weber.

De Engelse premier Winston Churchill was zo iemand, een premier die door de Tweede Wereldoorlog daadwerkelijk leider werd. Toen hij in 1939 in het kabinet terugkeerde had hij een slechte naam. Maar door de Tweede Wereldoorlog werd alles anders. Churchill werd de bewonderde en gevierde oorlogsheld. Hij was een vechter, een bijter, iemand die leider kon zijn doordat hij een vijand had.

Het Britse volk voelde dat bij de verkiezingen na de oorlog haarfijn aan. Het stemde Churchill weg ten faveure van de grijze Labourleider Attlee. In tijden van wederopbouw hadden de Britten meer aan een Engelse Drees dan aan een oorlogsheld.

Het zijn de omstandigheden die een politiek leider maken of breken. Dat gold voor Churchill net zozeer als voor de Nederlandse premiers Cort van der Linden en De Geer. Onlangs verscheen van beide voormalige oorlogspremiers een biografie. Wat de Eerste Wereldoorlog was voor Cort van der Linden, was de Tweede Wereldoorlog voor De Geer: een lakmoesproef voor leiderschap.

Voor Cort van der Linden viel die lakmoesproef zeer gunstig uit. Hij werd dankzij de Nederlandse neutraliteit in de Eerste Wereldoorlog een bejubeld staatsman, een „vader des vaderlands.” Maar voor jonkheer De Geer betekende de Tweede Wereldoorlog de teloorgang. Zijn starheid, solistische optreden en zijn geloof in het eigen gelijk luidden het begin in van een ontluisterende val.

Partijloos
Voor iemand als de partijloze liberaal P. W. A. Cort van der Linden, premier van 1913 tot 1918, is in de geschiedschrijving nauwelijks aandacht geweest. Tijdgenoten zoals Kuyper, Colijn en zelfs Troelstra hebben altijd veel meer bekendheid genoten.

Dat valt te verklaren vanuit het gebrek aan een biografische traditie in Nederland; pas de laatste jaren lijkt de biografie aan een opmars bezig. De wel verschenen biografieën stonden meestal in het kader van de verzuilde geschiedschrijving. Dat betekende dat er in de twintigste eeuw vooral biografieën werden gepubliceerd van protestantse en socialistische voormannen, en niet van een partijloze man zoals Cort van der Linden.

Historicus Johan den Hertog maakt dat goed met de publicatie van de prachtige, vuistdikke biografie ”Cort van der Linden (1846-1935). Minister-president in oorlogstijd”. Het is een politieke biografie, want hoewel Cort van der Linden 89 jaar werd, staat zijn regeerperiode centraal.

Cort van der Linden, zoon van een liberaal advocaat en parlementariër, dacht al vroeg aan een politieke carrière. Hij begon als advocaat en bij de griffie van de Tweede Kamer, maar werd, met tegenzin, als hoogleraar gestationeerd in Groningen en later in Amsterdam.

In 1897 werd hij door Pierson gevraagd voor het ministerschap van Justitie. Dat was opmerkelijk. Niet alleen vanwege de forse kritiek van vakgenoten op zijn wetenschappelijke publicaties, maar vooral vanwege zijn partijloosheid. Cort van der Linden, wars van partijpolitiek, weigerde zich aan te sluiten bij de Liberale Unie van Pierson.

In die tijd werd hij een vertrouweling van koningin Wilhelmina, iemand die net als hij de „partijpolitieke belangetjes” hekelde. Het was dan ook niet verwonderlijk dat de koningin, nadat de voor de hand liggende partijen er niet uitkwamen, in 1913 een beroep op hem deed om een kabinet te formeren.

Cort van der Linden vormde vervolgens in het diepste geheim een extraparlementair liberaal kabinet, met als voornaamste doelstellingen: invoering van het staatspensioen en het algemeen kiesrecht. Maar door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 werd het handhaven van de neutraliteitspolitiek uiteindelijk zijn belangrijkste bezigheid.

Bijzonder onderwijs
Den Hertog is recent gepromoveerd op de studie naar Cort van der Linden, en dat is te merken. De premier is met gepaste wetenschappelijke afstand geportretteerd, het boek is goed gedocumenteerd, analytisch sterk, maar voor een handelseditie soms wat te wijdlopig.

De grootste verdienste schuilt in het ontkrachten van twee mythes - leve de geschiedschrijving. Den Hertogs fraai geschreven studie levert in de eerste plaats een nieuw kijk op de ”koehandel” die in 1917 zou hebben plaatsgevonden met het algemeen kiesrecht en de gelijkstelling van het bijzonder onderwijs. De confessionelen zouden het algemeen kiesrecht hebben aanvaard in ruil voor gelijkstelling van het bijzonder onderwijs, en de liberalen zouden op hun beurt als tegenprestatie de gelijkstelling hebben geaccepteerd.

In de literatuur is deze omvangrijke ruilhandel bekend komen te staan als de Pacificatie van 1917. De grondwetswijziging van dat jaar zou namelijk de weg hebben geëffend voor topoverleg tussen partijen, en dat maakte de pacificatie tot een poldermodel avant la lettre.

Uit de studie van Den Hertog blijkt duidelijk hoezeer Cort van der Linden, en met hem de meerderheid van zijn liberale kabinet, voorstander was van gelijkstelling van het bijzonder onderwijs. Van een uitruil was geen sprake, zo blijkt. Cort van der Linden benadrukte zelfs meermalen in een debat dat „de tegenstelling tussen openbaar en bijzonder onderwijs in strijd is met de liberale beginselen.” Een uitspraak die veel hedendaagse liberalen, binnen D66, maar ook binnen de VVD, niet zouden herhalen.

Den Hertog ontmythologiseert nog een tweede kwestie: de neutraliteitspolitiek. In de historiografie bestaat het beeld dat de Nederlandse neutraliteit en militaire afzijdigheid in de Eerste Wereldoorlog een vanzelfsprekendheid en een kwestie van passiviteit was.

Maar de oorlog was, naar het bekende gezegde van een Pruisische strateeg, niet simpelweg „de voortzetting van politiek, maar dan met andere middelen.” Den Hertog toont overtuigend aan dat neutraliteit een zaak was van actieve politiek en diplomatie. Cort van der Linden heeft samen met zijn minister van Buitenlandse Zaken heel wat moeten trekken en sleuren om Nederland buiten de strijd te houden.

De premier had niet alleen met buitenlandse druk van zowel Duitse als geallieerde kant te maken, maar ook met de binnenlandse pers, ontevreden ministers, het hoofd van de strijdkrachten en met de bemoeienis van de vechtlustige koningin. Door zijn goede contacten met de bondgenoten wist hij bijvoorbeeld te voorkomen dat Nederland „preventief” werd bezet.

Tragiek
Cort van der Linden belandde na een niet al te glansrijke loopbaan op het juiste moment op de juiste plaats. Het minister-presidentschap paste hem als een warme jas. Hij toonde lef en moed in de onderhandelingen over de neutraliteit van Nederland.

Hoe anders verging het De Geer, premier van 1939 tot september 1940. Hij was na een schitterende carrière de verkeerde man op de verkeerde tijd op de verkeerde plaats. Dat blijkt wel uit de recent verschenen biografie ”Jonkheer D. J. de Geer. De teloorgang van een minister-president”.

Biograaf Henk van Osch vertelt het tragische en meelijwekkende verhaal van een wereldvreemde, solistische figuur. Hij doet dat, als amateurhistoricus, prima. Van Osch is huisarts, en dat klinkt soms door in de psychologische en ook klinische beschrijvingen. Als een 2-jarig jongetje in het ouderlijk huis van De Geer overlijdt, heet dat „een calamiteit.” Soms leest het wat moeizaam. Het verhaal krijgt pas vaart vanaf het veertiende hoofdstuk, een sleutelhoofdstuk over de inval van de Duitse bezetter en de houding van De Geer in die eerste oorlogsdagen.

Jonkheer De Geer (1870-1960) had tot zijn premierschap in 1939 een mooie staat van dienst. Hij was de onbetwiste leider van de Chistelijk-Historische Unie geweest. Tijdens zijn eerste regeerperiode, van 1926 tot 1929, had hij het Nederlandse belastingstelsel herzien. Hij was een bekwaam wetgever en blonk uit in eruditie, werkkracht en welbespraaktheid.

Maar dat leiderschap verbleekte toen de oorlog aanbrak. Tijdens de Londense ballingschap maakte de premier een apathische en verslagen indruk. „Hij keek verweesd voor zich uit en zag nog bleker dan gewoonlijk”, schrijft Van Osch. Zo veel chaos, zo’n orkaan van gebeurtenissen - dat paste niet in het keurige wereldbeeld van de jonkheer.

Hij sprak via de Engelse radio zijn ontredderde landgenoten toe. Het ware droge, holle woorden, zonder strijdlust. Tot diep in de oorlog vond hij dat de Duitsers leiding moesten nemen in een nieuw Europa. De Geer werd ontslagen en als een defaitist met een nietszeggende opdracht naar Indië gestuurd. Op doorreis in Lissabon zag hij kans om terug te reizen naar zijn vrouw in het bezette Nederland. Een fout en een forse dreun voor de meerderheid van de Nederlanders.

Rehabilitatie
Intrigerend natuurlijk, hoe een respectabele, wijze premier door de oorlog langzaam de greep op de werkelijkheid verloor. Van Osch schrijft systematisch toe naar een droevig einde. De Geer is de geschiedenis ingegaan als de deserteur. Zijn eremedailles en zijn functie van minister van staat werden hem op aandringen van koningin Wilhelmina ontnomen. Dat roept alleen maar medelijden op.

Is de biografie van De Geer een rehabilitatie? Van Osch zelf zegt van niet. Maar zonder de gebreken te willen verdoezelen, verdedigt hij de oud-premier dapper tegen „aanvallers” als historicus Loe de Jong. Over koningin Wilhelmina zegt Van Osch: Zonder haar wrok „zou het noodlot aan De Geer misschien zijn voorbijgegaan.”

Waarschijnlijk deelt Van Osch de mening van de jurist en oud-minister J. Donner, destijds bevriend met De Geer. Donner schreef aan De Geer een bemoedigend briefje: „Het was een fout, maar een fout is nog geen misdaad.”

Het is de tragiek van De Geer. Had hij maar gehad wat Cort van der Linden in de dagen van de Eerste Wereldoorlog wel toonde: lef, moed en daadkracht. Die eigenschappen waren in 1940 even hard nodig als in 1914.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer