„Beleid verdachte Afghanen onjuist”
DEN HAAG - De regeling die Afghaanse asielzoekers die voor de staatsveiligheidsdienst in hun land hebben gewerkt uitsluit van een verblijfsvergunning, voldoet niet. Dat stellen diverse organisaties die zich met asielzaken bezighouden. Zij roepen de Tweede Kamer op met een oplossing te komen voor deze groep die vaak al jaren in onzekerheid verkeert.
Stichting Inlia, die zich bezighoudt met hulp aan asielzoekers in nood, heeft verscheidene Afghaanse cliënten op wie artikel 1F van het VN-vluchtelingenverdrag van toepassing is, zegt directeur J. van Tilborg. Zij mogen niet in Nederland blijven omdat er vermoedens bestaan dat zij betrokken zijn geweest bij oorlogsmisdrijven of misdrijven tegen de menselijkheid. Om dezelfde reden wordt een groep Afghanen die voor 2001 naar Nederland kwam uitgesloten van het generaal pardon.Een specifieke regeling die uit artikel 1F voortvloeit, geldt voor alle Afghanen die tijdens het communistische regiem in hun land onderofficier of officier waren bij de staatsveiligheidsdienst KhAD/WAD. Zij moeten bewijzen dat zich niet schuldig hebben gemaakt aan oorlogsmisdaden. Als ze dat niet kunnen, zijn de mogelijkheden voor een verblijfsvergunning voor henzelf en hun gezinsleden geblokkeerd.
Inlia-directeur Van Tilborg zegt „absoluut groot voorstander” te zijn van vervolging van oorlogsmisdadigers. „Maar bij de Afghanen die onder 1F vallen, gaat het om een verdenking die eindeloos voortduurt, terwijl er geen veroordeling kan plaatshebben. Zij bungelen al jaren. Volgens het Europese recht kan dat niet.”
Van Tilborg memoreert een recente brief van de voorzitter van het Afghaanse parlement, Qanooni, aan Kamervoorzitter Verbeet. Deze stelt dat voormalige militairen van een lagere rang die in de jaren tachtig voor het communistische regiem hebben gewerkt geen schending van mensenrechten hebben begaan. Ook de VN liet zich onlangs kritisch uit over de Nederlandse toepassing van artikel 1F, aldus Van Tilborg.
Ook woordvoerder R. van der Toorn van stichting Gave heeft grote bezwaren tegen het beleid. Hij heeft contact met diverse Afghanen die onder 1F vallen.
De man en/of de vrouw van de gezinnen onder de hem bekende Afghanen zijn in Nederland christen geworden. Van der Toorn noemt het Nederlandse beleid ten aanzien van vermeende oorlogsmisdadigers „doorgeschoten.” Hij zal zijn bezwaren op korte termijn „goed onderbouwd” onder de aandacht brengen van de fracties van de regeringspartijen in de Tweede Kamer.
Een woordvoerder van het ministerie van Justitie spreekt van een „lastige kwestie.” Hij zegt dat staatssecretaris Albayrak hierover begin volgend jaar een notie zal uitbrengen. Daarin zal zij onder meer ingaan op de positie van gezinsleden van (vermeende) oorlogsmisdadigers die al dan niet rechtmatig in Nederland verblijven.
CU-Kamerlid Anker erkent dat er „veel onduidelijkheid” bestaat over de toepassing van 1F. „Ik wil niet te snel in een specifiek dossier treden. Juridisch ligt het ingewikkeld. Nederland moet geen toevluchtshaven worden voor oorlogsmisdadigers, maar het is goed de vele kritiek die er klinkt serieus tegen het licht te houden. Vooral omdat de gevolgen van 1F voor de mensen enorm groot zijn. We moeten hier iets mee doen”, aldus Anker.
SGP-Kamerlid Van der Staaij wil de zaak bekijken op het moment dat die in de Kamer aan de orde komt. „Artikel 1F sluit terecht mensen uit van een verblijfsvergunning, maar het moet niet zo zijn dat de toepassing daarvan zijn doel voorbijschiet.”