Gericht op de lofprijzing
Ze spreekt met liefde en niet zonder bewondering over haar vader, dr. Willem Aalders, die in december 2005 in hoge ouderdom overleed. Zijn bewogenheid met kerk en volk en de manier waarop hij sprak en schreef over de ontkerstening van de samenleving, zijn voor haar onvergetelijk. Drs. Marijke Aalders (71): „In zijn werk wijst mijn vader voortdurend op Christus’ tederheid in Zijn omgang met mensen. Daar ademde hij in, daar leefde hij bij, en dat heeft hij mogen overdragen op mij.”
Voor het oeuvre van haar vader, hervormd theoloog, heeft ze een aparte plank in haar boekenkast gereserveerd. Het werk bestaat uit meer dan dertig publicaties, verschenen in een tijdsbestek dat zo’n zestig jaar beslaat. De uitgaven weerspiegelen stuk voor stuk een intense worsteling van een bewogen man met een bewogen tijd. „Hij was altijd bezet met de grote vragen van kerk en maatschappij”, zegt Marijke Aalders.Welk boek vindt u het mooiste?
„Mag ik er twee noemen? ”De hemel is rood” vind ik werkelijk schitterend. Het is een van zijn eerste boeken. Het tweede dat ik wil noemen, is ”Confiteor - Ik belijd”. Dat is zijn laatste uitgave. Hij sloot er zijn werkzame leven mee af.”
Wat vindt u erin?
„Geen traditionele uitleg, maar een bezielde omgang met het Woord. Hij opent de Schriften, hij voert je als lezer mee door diepten en over hoogten, hij legt onverwachte verbanden. Ik vind dat mijn vader troostrijk schrijft. Uit zijn geschriften blijkt een rotsvast vertrouwen dat de geschiedenis maar door één Iemand wordt geleid: Jezus Christus.”
Mevrouw Aalders heeft zich haar leven lang nauw betrokken gevoeld bij het werk van haar vader. Tot zijn overlijden op 96-jarige leeftijd, eind deze maand twee jaar geleden, was hij bezig met het doorvorsen van de tijdgeest. „Onvermoeibaar ging hij zijn weg, al had hij in zijn laatste jaren een groot verlangen om heen te gaan”, zegt ze.
Tot haar achttiende jaar woonde mevrouw Aalders thuis, in een van de hervormde pastorieën in Den Haag. Daarna ging ze geschiedenis studeren in Leiden en werd ze lerares in het voortgezet onderwijs. Vanaf die tijd woonde ze zelfstandig in een eigen appartement, eerst in Leiden, later in Bussum. Begin jaren negentig streken haar ouders vlak bij haar neer: ze verhuisden naar hetzelfde flatgebouw en namen hun intrek in een onderkomen een verdieping lager. „Zeker na het overlijden van mijn moeder in 1999 was dat een uitkomst. Ik heb de laatste jaren intensief met mijn vader opgetrokken.”
Dr. Willem Aalders was nauw betrokken bij de Stichting Vrienden van Dr. H. F. Kohlbrugge en het tijdschrift Ecclesia, waaraan mevrouw Aalders ook met enige regelmaat bijdragen levert. Zo publiceerde ze dit jaar een artikel over het leed van ouders van vermoorde kinderen in Nederland die zich, net als Rachel bij de moord op de kinderen van Bethlehem, weigeren te laten vertroosten.
„De kinderen van Bethlehem hebben in het Mattheüsevangelie hun in memoriam gekregen. Elk jaar wordt verhaald wat er met hen gebeurde, zij worden nooit vergeten. Hier op aarde hebben de meeste vermoorde kinderen dat herdenkende woord alleen in de harten van hun nabestaanden. Daarom pleit ik voor een openbaar gedenkteken in het hart van Nederland, in het hart van de stad Utrecht, een gedenkteken waarop de namen van al deze kinderen staan.”
Het hartstochtelijke pleidooi had net zo goed van haar vader kunnen zijn. Mevrouw Aalders: „Hij leefde met mensen mee, was begaan met hun wel en wee. Hij bewoog zich ook graag onder hen. Hij vond het heerlijk om in de trein te reizen en met mensen om zich heen een gesprek aan te gaan. Bijna altijd vroeg hij mensen naar hun gedachten over de wezenlijke zaken van het leven: of ze nog naar de kerk gingen, of ze gelovig waren.”
Was hij joviaal?
„Nou nee, dat woord zou ik niet direct gebruiken. Mijn vader hechtte zeer aan stijl. Hij ging ook altijd keurig gekleed. Als hij naar de kerk ging, zette hij steevast zijn hoed op. Sinds hij in Bussum woonde, droeg hij een vlinderdas. Dat vond hij leuk.”
Had hij een aristocratische uitstraling?
„Dat denk ik wel. Niet dat hij afstandelijk was. Integendeel, hij was voorkomend. Na zijn overlijden zeiden de buren tegen me: „Uw vader was altijd zo aardig.” Mijn vader was fijnzinnig en gevoelig voor zielenadel, of mensen nu geleerd waren of niet.”
Hoe was hij voor zijn vier dochters?
„Ik heb hem altijd een fijne vader gevonden. Zorgzaam ook. En hij ondernam leuke activiteiten met ons, voor zover zijn agenda dat toeliet. Als predikant was hij een drukbezet man. Of hij was buitenshuis, of hij zat op zijn studeerkamer, achter zijn bureau.”
Kon u als kind zo bij hem binnenvallen?
„Meestal klopten we even. Maar het was nooit een probleem om hem te storen. Dat gebeurde niet zo vaak. Ik speelde vaak met mijn zusjes en mijn moeder was altijd thuis.
De eerste gemeente van mijn vader was Oosterzee in Friesland. Mijn ouders waren jong getrouwd, begin 1936. Vanuit het westen waren ze in Friesland neergestreken, zonder auto, zonder telefoon. Eind van het jaar werd ik geboren.”
„Zelf heb ik geen enkele herinnering aan Oosterzee. Enkele jaren later verhuisden we naar Koudum, volgens mijn ouders een fijne, gelovige gemeente, waar mensen aandacht voor elkaar hadden. Tot het laatst van hun leven hebben ze met groot genoegen teruggekeken op de tijd dat ze in Koudum woonden.”
Vanuit het hoge noorden ging uw vader in 1946 naar Den Haag, waar hij predikant werd van de Maranathakerk. Hoe heeft u het pastorieleven als tiener ervaren? Als een glazen huis?
„Dat laatste zeker niet. Ik denk dat het verschil uitmaakt dat wij in een stad woonden, niet in een plattelandsgemeente. Er werd nauwelijks op ons gelet en als er al mensen waren die naar ons keken, dan had ik daar geen hinder van. Ik was geen dwarsligger, dat scheelt. In Den Haag woonden heel veel domineeskinderen.
Soms hoor ik dat mensen moeite hebben met de manier waarop zij zijn opgevoed: dit mocht niet, dat mocht niet. Dat herken ik helemaal niet. Er waren wel grenzen. Een tafeltennistoernooi op school was geen punt, toch mocht ik er eens niet heen, want het vond plaats in de Stille Week. Mijn vader had er geen moeite mee dat wij op zondag fietsten. Maar hij vond het wel belangrijk dat we netjes gekleed naar de kerk gingen. Zoals je naar de koningin gaat, zo ga je naar Gods huis. Hij gaf ons eerbied mee voor de Bijbel. We mochten er bijvoorbeeld geen stapeltje linnengoed op leggen. Het was immers Gods Woord.”
U ging in de jaren vijftig geschiedenis studeren. Was uw vader uw stimulans?
„Meer mijn moeder. Zij had een grote historische belangstelling en sprak er met ons thuis veel over. Daardoor haalden wij op school goede cijfers voor het vak. Het was voor mij min of meer vanzelfsprekend dat ik voor geschiedenis koos. Overigens heb ik het altijd erg bijzonder gevonden dat wij allemaal mochten studeren. Drie dochters zijn afgestudeerd, de vierde heeft een hbo-opleiding voltooid.”
Nooit overwogen te promoveren?
„Ik was een eind op streek met een onderzoek naar een Russische filosoof. Maar naarmate ik vorderde dacht ik: Nee, hij is mijn man niet. Ik ben ermee gestopt, ik had een baan, ik woonde zelfstandig, ik had genoeg omhanden. Ik weet ook niet of ik er uiteindelijk wel voldoende wetenschappelijke aanleg voor had.”
Dat klinkt wel erg bescheiden.
„Toch is het zo, denk ik. Ik ervoer in het onderwijs bovendien veel vreugde in het begeleiden van leerlingen. En wat mogelijk ook een rol heeft gespeeld, is het feit dat ik naast iemand heb geleefd die ongelofelijk belezen was. Daar kon ik niet aan tippen. Ik heb heel duidelijk tegen mezelf gezegd: „Luister, je bent je vader niet, je bent jezelf. Je kunt wel een wetenschappelijk traject willen ingaan, maar het is niet verstandig.” Met die keuze heb ik altijd vrede gehad.”
Zag u hoog tegen uw vader op? Te hoog misschien?
„Ik heb altijd bewondering voor hem gehad en die is de laatste jaren alleen maar toegenomen. Zoals hij bij voorbeeld over de Franse Revolutie schreef, zo zou ik dat niet hebben gekund. Als je ziet hoeveel literatuur hij tot zich nam - indrukwekkend.
Zelf heb ik me lang beziggehouden met de Koude Oorlog. Maar anders dan mijn vader. Ik bleef dichter bij de feiten, hij stak af naar de diepte, hij probeerde de ontwikkelingen te plaatsen in het licht van het boek Openbaring. Ik lette meer op de politieke processen op zich, op het binnenwerelds perspectief, mijn vader probeerde duiding te geven: hoe moeten we de gebeurtenissen zien in het licht van het Koninkrijk van God?”
Kon u zijn gedachten altijd volgen?
„Meestal wel, soms had ik er wat moeite mee.”
Lag dat aan u of aan hem?
Ze lacht. „O, dat lag natuurlijk aan mij.”
Waarom ”natuurlijk”?
„Nu ja, je zou ook kunnen zeggen: Hij was moeilijk te begrijpen. Dat hoor ik wel eens vaker. In zekere zin kan ik me dat ook voorstellen. Maar ik wil er wel graag aan toevoegen: Mensen mógen ook wel wat moeite doen voor wat echt de moeite waard is. En zijn boeken zijn de moeite waard.”
Uw vader heeft in de jaren zestig en zeventig sterk geageerd tegen horizontalisering van de theologie. Wat dreef hem?
„Mijn vader maakte zich grote zorgen over het feit dat in de kerk steeds minder aandacht was voor de verticale lijn, de verhouding tussen God en mensen. De mens kwam in het centrum: die moest de samenleving naar eigen inzicht op orde brengen. De Bijbel was daarbij slechts een bron van inspiratie.”
Volgens uw vader zou een horizontale verkondiging juist leiden tot, wat hij noemde, barbarij. Waar dacht hij aan?
„Kijk naar de verruwing om je heen, de criminaliteit, de schaamteloosheid, het verkeersgedrag. Als mensen het geloof loslaten, laten zij de innerlijke drijfveer om elkaar te dienen los. Het ”noblesse oblige” verdwijnt en het primitieve, het instinctmatige, van de mens komt boven.
Dat heeft mijn vader al vroeg voorzien. In die zin was hij profetisch, vind ik, hoewel ik aarzel om het woord te gebruiken. Het klinkt zo groots. Toch is het zo: hij had iets visionairs over zich. De kiem van de verruwing zag hij gelegd in de Franse Revolutie. Vanaf die tijd moest het geloof in God meer en meer wijken voor de inzichten en oordelen van de mens.”
Klopt het dat uw vader bang was dat alle aandacht voor de sociale verbanden negatief zou uitwerken op de notie van een persoonlijke omgang met God?
„Hij vond dat het heil in Jezus Christus niet formeel mag blijven. Het moet je hart raken. Je moet het heil je eigen maken. De genade is niet iets voor de buitenkant, het moet naar binnen. Anders raak je het kwijt als er stormen in het leven komen. Dan ga je God de schuld geven. Hoe kan Hij dit toelaten? Dan word je boos en verlaat je de kerk. En dat moeten we nu juist niet doen. Juist in de stormen van het leven hebben we God nodig. Als we Hem dan verlaten, blijkt dat ons anker op drijfzand heeft gelegen.”
Vandaag de dag is er sprake van hernieuwde belangstelling voor religiositeit. Wat zou uw vader ervan hebben gevonden?
„Dat weet ik niet. Ongetwijfeld zal hij hebben onderscheiden in religie en geloof. Veel religie is nog geen geloof. Zij is eerder het toebereiden van de akker, het zaad moet er nog in. Mijn vader schreef over de crisis van de innerlijke leegte, hij wist dat mensen met materie alleen niet gelukkig zouden worden. Daarom was hij geneigd om blij te zijn met alles wat boven de hang naar het materialisme uitsteeg. Maar het was nog geen christelijk geloof.”
Uw vader sprak over apocalyptische tijden. Wat bedoelde hij ermee?
„Hij dacht bij het woord apocalyptisch niet zozeer aan vuur en rampspoed, maar aan onthulling, aan openbaring. We gaan het zien: de wezenlijke zaken van de werkelijkheid, bijvoorbeeld wat het kwaad is, waar het ons naartoe brengt. Maar niet alleen het kwade wordt onthuld, ook het werk van Christus. Zijn Koninkrijk breekt af en toe door. Toen Hij op aarde was, maar ook nu krijgen we er iets van te zien: Christus blijft regeren, hoe dan ook. En uiteindelijk gaat de geschiedenis aan op de vervulling van het Koninkrijk Gods. Christus komt terug.”
Uw vader nam niet alleen afstand van de linkse bevrijdingstheologie, maar ook van het gedachtegoed van een invloedrijke theoloog als Karl Barth. Dat is hem niet in dank afgenomen. Voelde hij zich een eenling in kerk en samenleving?
„Het woord dat hij sprak, werd niet veel gehoord. Hij had een kleine kring van vrienden, maar hij ontving naar mijn overtuiging niet de erkenning die hem toekwam. Een benoeming aan de kerkelijke opleiding heeft hij nooit gekregen. Dat betreurde hij, al vond hij veel voldoening in zijn werk als lector aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen. Zelf denk ik wel eens: Hij heeft daardoor meer vrijheid gehad, hij kon zeggen wat hij wilde.”
„In kerkelijk opzicht liet mijn vader zich niet in een hokje plaatsen. Hij was geen lid van de Gereformeerde Bond, al deelde hij zijn liefde voor de historie en zijn inzet voor het geloof. Hij had veel op met een theoloog als Kohlbrugge, maar hij was er de man niet naar om zich op hem alleen te oriënteren. Mijn vader keek breed om zich heen. Hij had nog het meeste op met Augustinus, denk ik.”
In 1967 en 1971 schreven uw vader en andere theologen een Open Brief en het Getuigenis waarin de kerk werd opgeroepen terug te keren van haar vrijzinnige schreden. Heeft dat zin gehad?
„Daar kan ik geen uitspraak over doen. Veel in het leven lijkt zinloos: je zaait, maar je weet niet wanneer en hoe het opkomt. Mijn vader verlangde vurig naar een reveil. Soms dacht hij er de voortekenen van te zien, maar dan bleek er van een hervorming toch geen sprake te zijn.”
Maakte dat hem niet somber?
„De laatste jaren van zijn leven zijn niet de gemakkelijkste geweest. Hij werd ouder, de kring van vrienden en kennissen versmalde. Mijn moeder overleed in 1999, hij heeft haar heel erg gemist. Mijn moeder was mijn vader tot grote steun. Ze ging hem niet voor, maar ze ondersteunde hem en maakte hem het werk mogelijk. Als hij soms in de put zat, gaf ze aan dat hij moest doorgaan.
Tegelijk bleef hij gesteld op een hoge kwaliteit van geestelijk leven. Als ik na het avondeten even bij hem kwam, had hij alvast een stapeltje boeken en een bandje met ”songs of praise” klaargelegd. Met tv-kijken had hij niet veel op. Op het laatst van zijn leven zag hij erg uit om heen te gaan. „Hoe lang duurt het nog?” vroeg hij dan, „ik wil zo graag.” Op 25 december 2005 ging zijn wens in vervulling.”
Wat is de belangrijkste les die u van hem hebt geleerd?
„Mijn vader heeft voor mij de Bijbel geopend op een manier die mij doet verlangen naar meer. Zijn preken raken me altijd. Hij spreekt met zo’n liefde over het werk dat Christus voor ons heeft verricht. Dan wijst hij op Christus’ tederheid in Diens omgang met mensen: hoe Hij over hen bekommerd is, hoe Hij hun uitzicht geeft. Die zorg voor mensen stopt niet bij kruis en opstanding, maar gaat door, tot op de dag van vandaag. Christus is ook vandaag voor ons aan het werk. Daar ademde mijn vader in, daar leefde hij in, en dat heeft hij mogen overdragen op mij.
Net als mijn vader wil ik gericht zijn op de lofprijzing van God. Van andere predikanten hoor ik zo vaak dat ik aan het werk moet: dit doen voor de naaste, dat doen voor de naaste. Ook belangrijk hoor, maar dan denk ik: Laten we ons toch eerst richten op Wie God is en op wat Hij heeft gedaan. De godsdienst begint immers met het eerste gebod; van daaruit volgt het tweede.
In het Bijbeltje van mijn vader vond ik een stukje dat hij ergens had aangetroffen: „En niemand weet wat leven is, alleen dat het gegeven is, en dat van dit geheimenis, God het begin en het einde is.” Een betere basis om op te leven is er volgens mij niet.”