Noodkreet
De tollenaar komt hier als een schuldige, als een boetvaardige schuldige. Hij wil het wel ondertekenen dat hij des doods schuldig is en niets heeft om voor God te bestaan. Hij kan alleen maar smeken aan de troon van de Goddelijke rechtvaardigheid, met de uitroep om genade en geen recht. Als iemand die gelooft in de Borg, in Welke God alleen genade kan en wil bewijzen.
Het is hier: Ik word onderdrukt, wees Gij mijn Borg. Hij bidt om genade, dat God hem al zijn zonden wil vergeven en hem zou ontslaan van schuld en straf én hem recht zou geven op het eeuwige leven. Het is een bidden met David: „O, Heere, straf mij niet in Uw toorn en kastijd mij niet in Uw grimmigheid.”Hij vraagt of hij gereinigd mag worden van de smet van de zonden, het God onterende van de zonde, en of God hem naar Zijn belofte Zijn Geest wil geven.
Die kreet in zijn gebed is niet alleen een roep om vergeving van zijn zonden, maar ook om geestelijke vernieuwing en herstel van Gods beeld. Het is zijn bidden: Schep in mij een rein hart, o God. Ja, hij vraagt om vrede in zijn consciëntie en de daaruit voortspruitende blijdschap in zijn gemoed. Hij vraagt door de Heere bestuurd en door de Geest geleid te worden op de hemelweg.
Wat al in dit bidden ligt opgesloten! Het was een bidden dat voortkwam uit de grond van zijn hart.
Cornelis van Vollenhoven (”De waarheid in het binnenste”, 1759)