Goed contact met moslims
Titel: ”Christenen ontmoeten moslims”
Auteur: ds. H. Veldhuizen
Uitgeverij: Groen, Heerenveen, 2007
ISBN 978 90 5829 364 0
Pagina’s: 128
Prijs: € 12,95.
„Moslims. Waarom zouden we met hen geen goed contact hebben? Waarom niet ons licht voor hen laten schijnen zodat zij onze goede werken zien en onze Vader, Die in de hemelen is, verheerlijken”? Een citaat uit ”Christenen ontmoeten moslims” van ds. H. Veldhuizen. Dit boek biedt iets nieuws. ”Christenen ontmoeten moslims” reikt niet alleen de kennis aan die nodig is om moslims met begrip tegemoet te treden, maar geeft ook een gedegen toerusting vanuit de Bijbel om met moslims om te gaan zoals God dat van ons vraagt. Een voorbeeld. Op de vraag ”Is er reden om angst te hebben voor de islam?” wordt in het antwoord verwezen naar 1 Joh. 4:18: „De volmaakte liefde drijft de vrees uit.” De liefde tot de moslimnaaste voert in het boek de boventoon.
Vandaar ook de tekst uit Lev. 19:34 bij het woord vooraf: „Gij zult hem (de vreemdeling) liefhebben als uzelf.” Die liefde blijkt ook uit de beschrijving van het geloof en de tradities van de moslims. Hoewel we het met de kernzaken van het islamitische geloof beslist niet eens zijn, kunnen we toch blij zijn met bepaalde dingen. Er zijn sporen van de godsopenbaring in te ontdekken - zoals het geloof in schepping en oordeel en een sterke moraal bij veel moslims. Moslims zijn gastvrij, ze hebben gemeenschapszin en ze nemen tijd voor elkaar. Voorbeeldig is ook de vrijmoedigheid waarmee zij hun geloof uiten.
Joden
Het boek roept christenen op tot zelfkritiek. Bij het beoordelen van daden van moslims moeten we ook eerlijk naar onszelf en naar de praktijk van het christendom in zijn geheel kijken. Terecht veroordelen we het geweld dat extreme moslims toepassen om hun geloof te verbreiden. En het is waar dat bepaalde teksten uit de Koran en voorbeelden uit het leven van Mohammed hen daartoe zouden kunnen stimuleren. Maar christenen zijn in de loop der eeuwen ook bepaald niet vrij geweest van geweld. Bedenk alleen maar hoe de Joden in Europa door de eeuwen heen zijn behandeld. En dat de islam zo sterk in opkomst is, heeft ook alles te maken met de zwakte van het christendom, aldus ds. Veldhuizen.
De auteur geeft een beknopte, maar degelijke beschrijving van het geloof van de islam. Alleen de ”volksislam”, onder het kopje ”Bijgeloof”, wordt te summier beschreven. Het is belangrijk om te weten wat de volksislam inhoudt. Het is de vermenging van de islam met het animisme, de natuurgodsdienst waarin geesten- en voorouderverering het belangrijkst zijn. Animisme is te vinden in alle moslimlanden, maar gaat doorgaans schuil onder de mantel van een schijnbaar zuivere islam. Veel moslims vinden in de islam niet de bevrediging van hun gevoelens, die ze in de geestenwereld vinden of denken te vinden.
De auteur schrijft verder over het grote verschil tussen moslimgebeden en christelijke gebeden. Bij de moslimgebeden ligt grote nadruk op het vaste ritueel, terwijl het bij de christenen om de inhoud van de gebeden gaat. Daar zou nog aan toegevoegd kunnen worden dat bij moslims het verdienen centraal staat: door elk gebed groeit de bidder inwendig. Oprechte christenen worden juist steeds minder tegenover God.
Jezusmoslims
Ook de zogenoemde Jezusmoslims komen ter sprake. Ds. Veldhuizen legt uit dat er twee soorten zijn: zij die in Jezus geloven, maar er niet voor durven uitkomen en zij die als een zuurdesem in de moslimgemeenschap willen blijven. „Zouden deze laatsten niet perspectieven kunnen bieden voor de verbreiding van het Evangelie in streng islamitische landen?” vraagt de auteur zich af. Als tegenvraag zou ik willen stellen: Kunnen die Jezusmoslims wel een zuurdesem in de moslimgemeenschap zijn en/of blijven? Dat kunnen ze alleen als ze dagelijks putten uit de Levensbron Jezus, Die zij niet als God mogen belijden en dienen in zo’n gemeenschap.
Nog enkele opmerkingen. Op blz. 93 wordt dr. T. H. van der Hoeven geciteerd: „Men zou oog moeten hebben voor de intrinsieke rijkdom en waarde van de grote theïstische traditie, die de Islam is.” In dat verband spreekt hij zelfs van ”talloze bondgenoten”. De auteur vraagt ons die woorden ter harte te nemen. Maar kunnen we de woorden ”rijkdom” en ”bondgenoten” zomaar overnemen? Dat lijkt me veel gevraagd.
Op de vraag: „Gaat het te ver om (bij sommige moslims) te denken aan Cornelius?” zou ik zeggen: Jazeker! Want Cornelius’ gebeden stegen op tot God (zie Hand. 10:4).
Ondanks deze opmerkingen is het een bruikbaar boek; ik wens dat het tot veel zegen zal zijn.