Dwaas
Men moet het geluk of ongeluk van een mens niet afmeten van zijn begin, maar van zijn einde. Eind goed, al goed. Maar ook: eind kwaad, al kwaad! Het begin van vromen en oprechten is veel aan tegenspoeden onderworpen, maar hun einde is des te heerlijker. Hun gehele leven is vol strijd, maar hun einde is een zegepraal.Zo is het met de godlozen niet. Met hen is het tegengestelde het geval. Hun einde is kwaad. Doorgaans is hun leven voorspoedig en gelukkig, maar het einde is rampzalig. Saul, de grote koning over Israël, werd door Samuël gezalfd. Het was zo’n groot vorst, maar zijn leven eindigde in het zwaard. Belsazar, de koning van het grote Babel, dronk met zijn geweldigen wijn uit gouden vaten en zijn hart sprong op van vreugde. Dan komt die hand aan de wand en schrijft: „Gij zijt gewogen, gij zijt gewogen, maar te licht bevonden." Diezelfde nacht nog werd Belsazar gedood.
Zie de rijke dwaas uit onze tekst, hoe gelukkig zijn zijn begin en voortgang, maar hoe rampzalig is zijn uiteinde. Hij is uitermate rijk en bezit veel goederen, zijn landerijen geven overvloedig, ja, hij komt schuren te kort. Al dit aardse is echter zijn god, zijn hemel op aarde. Maar dan luidt de doodsklok. God zegt: „Gij dwaas, in deze nacht zal men uw ziel van u af eisen."
Joh. Barueth, predikant te Dordrecht
(De predikende en wonder- doende Christus, 1754)