In memoriam Elisabeth Eybers (1915-2007)
AMSTERDAM - De Zuid-Afrikaans-Nederlandse dichteres Elisabeth Eybers is zaterdag in haar woonplaats Amsterdam overleden. Met haar is de laatste van de drie grote naoorlogse dichteressen geschiedenis geworden.
Elisabeth Eybers, in 1915 in Klerksdorp geboren, woonde sedert haar echtscheiding in 1961 in Nederland. De dichteres had een hekel aan clichés en aan inhoudsloze napraterij.Vele keren kwamen de gesprekken die ik met haar mocht voeren op het onderwerp van de godsdienst en de negatieve manier waarop over vooral het christelijk geloof in de openbaarheid van de Nederlandse radio en televisie wordt gesproken. Hoewel de dichteres afstand had genomen van het geloof van haar vader, predikant van de Nederduitse Gereformeerde Kerk in Schweizer-Reneke (Transvaal), kon ze het spotten met het geloof niet verdragen.
Haar gedichten hebben zeer veel Bijbelse geschiedenis in zich. Als „pastoriedogter”, zoals zij zichzelf in een mooie autobiografische schets typeerde, had Eybers zich de verhalen over Maria, Maria Magdalena, Hagar en vele andere Bijbelse figuren eigen gemaakt. In de bundel ”Einder” uit 1977 staat een gedicht dat haar typeert:
Thomas
Een van die twaalf, die twyfelaar Didimus,
Van niks as nog ’n ontgogeling bewus,
Het hom oor vijf verwondinge gebuig
En met ’n sku voorvinger self oortuig.
Hy mompel: help my, iemand, om my oë
Wat hom sien hang het, lewensgroot, te glo.
De ”Versamelde Gedigte” van Elisabeth Eybers, waarvan de laatste versie in 2004 verscheen, omvatten meer dan 800 bladzijden en beginnen steevast met het gedicht ”Maria”, dat zij op zeer jeugdige leeftijd schreef. Vermoedelijk is dit in Nederland het bekendste gedicht van deze dichteres.
Behalve de gedichten die Bijbelse namen in de titel dragen, verwijzen veel andere gedichten op subtiele wijze naar deze achtergrond. Een mooi voorbeeld is ”Vriesweer” uit de bundel ”Balans” (1962), waarin een eend vanuit het wak onder een brug op het ijs probeert te klimmen. Hij plonst echter weer terug: deze „Petrus-eend.” Ook de lijdende Christus keert steeds weer terug in haar werk.
Eybers zocht altijd naar het juiste woord, het woord dat in staat was om drager van een authentieke ervaring te zijn. Wie haar gedichten leest, zal onmiddellijk getroffen worden door de trefkracht van de gebruikte woorden en door hun onvervangbare positie binnen de strenge opbouw van deze poëzie. Elk woord staat gebeiteld op zijn plek, terwijl de gedichten ook een moeiteloze, lichte indruk maken. Niets is hier geconstrueerd. Het hoort allemaal zo te zijn zoals het er staat.
Vanaf de eerste bundels ”Belydenis in die skemering” (1936), ”Die stil avontuur” (1939) en ”Die vrou en ander verse” (1945) tot en met het tweetalige ”Tydverdryf/Pastime” uit 1996 staat het kind in het middelpunt van deze gedichten. Eerst is het de verwondering over de schoonheid van het pasgeboren kind, later is het de vreugde over de taal van de eigen vier kinderen. In een volgende fase zijn het de kleinkinderen die Elisabeth Eybers door hun taal ontroeren.
Tijdens een van onze laatste gesprekken vertrouwde de dichteres mij toe dat het voor haar een grote gelukservaring was geweest dat ze met haar achterkleinkind had kunnen praten. In de taal van kinderen voelde zij een oprechtheid en oorspronkelijkheid die bij de meeste volwassenen volledig afgesleten is. Ik denk dat zij het liefst kinderen op bezoek had en de belangstelling voor haar persoon vanuit haar schare lezers maar opdringerig vond.
Met het overlijden van Elisabeth Eybers is nu ook de laatste van het drietal grote dichteressen (Vasalis, Ida Gerhardt, Elisabeth Eybers) heengegaan. Zij laat een rijk oeuvre na dat menig lezer houvast heeft geboden in het leven en ook in de toekomst tot bezinning met een milde glimlach zal leiden.