Wel/geen ministerie van Bemoeizucht
EDE - Een conservatief denker en een praktisch politicus discussieerden dinsdagavond over het gezinsbeleid van minister Rouvoet. Het ministerie van Bemoeizucht?
Bart Jan Spruyt was nogal tekeergegaan. De publicist en docent op Nijenrode noemde CU-leider Rouvoet in de achterliggende maanden „een afvallige.” Als minister voor Jeugd- en Gezinszaken zou hij oude, beproefde antirevolutionaire principes verloochenen door de overheid te veel invloed te geven op gezin en opvoeding. Zo werd de gedachte van de soevereiniteit in eigen kring als oud vuil aan de kant gezet. En het ergste is, aldus Spruyt, dat de ChristenUnie het doet voorkomen alsof het de voortzetting van een oude lijn is. Zonder zich hierover te verantwoorden, verzet de partij de bakens.Op een debatavond, georganiseerd door studenten van de CHE en het Nederlands Dagblad, mocht Spruyt zijn verwijten dinsdag nog eens herhalen. En kreeg hij weerwoord van een rijzende ster in de ChristenUnie: Joël Voordewind, Kamerlid en vicefractievoorzitter.
Rouvoet gaat veel te ver door zich als minister met álle gezinnen te gaan bemoeien, vindt Spruyt. „Met 90 procent van de gezinnen gaat het goed. Die 10 procent mag voor de overheid geen aanleiding zijn nu opeens bij iedereen achter de voordeur te gaan kijken.”
Zo bemoeizuchtig is de bewindsman niet, stelt Voordewind. „Maar om die 10 procent überhaupt in kaart te kunnen brengen, zul je wel alle gezinnen moeten screenen.” Bijvoorbeeld door ze te verplichten naar consultatiebureaus te komen. En ze vragenlijsten te laten invullen.
De overheid dringt veel te ver de gezinnen binnen, stelt Spruyt met afschuw vast. Ze wekt de indruk dat zij een samenleving kan creëren waarin ieder kind gelukkig opgroeit. Maar dat is een illusie. „Opvoeding is geen overheidstaak. Daar hebben we veel betere instituties voor. In de eerste plaats het gezin. Als dat het niet redt, kan er hulp komen van familie, school, kerk of buurt. Door zich te veel met het gezin te gaan bemoeien, holt de overheid deze instituties verder uit en vergroot zij juist het probleem.”
Het is de overheid niet die gezinnen binnenstapt, het zijn professionele hulpverleners, repliceert Voordewind. „Maar nog los daarvan: wat moeten we met die 160.000 gevallen van kindermishandeling die zich jaarlijks voordoen? Dat mag je als overheid niet laten liggen met verwijzing naar de soevereiniteit in eigen kring.”
Spruyt wordt er moe van. „Waarom vertrouwt u zo op die hulpverleners? Wie zegt ons dat zij de goede visie hebben op huwelijk en opvoeding?” Maar nog belangrijker is: „De overheid kán dit gewoon niet. Ze kunnen niet eens de Betuwelijn aanleggen.”
Wat dan? Niks doen? Dat zou Voordewind inmiddels wel eens willen weten.
Volgens de conservatieve denker moet het allemaal veel dieper gaan. „Als er in 160.000 gezinnen kinderen mishandeld worden, dan is het in onze samenleving al veel eerder misgegaan. Ik had gehoopt dat de ChristenUnie dit benoemd had, zodat er een breed debat was gekomen over de verkeerde keuzes die de achterliggende decennia gemaakt zijn. Maar jullie hebben je de kaas van het brood laten eten door het CDA. Daar pleit men nu voor een nationaal opvoedingsdebat.”
Dat bredere debat is er al, meent Voordewind. „Wij stellen seksdatingspelletjes op tv aan de orde. We spreken over alternatieven voor abortus. Bovendien komt Rouvoet nog met een gezinsnota. Ook daar moet een diepgaander debat uit voortkomen.”
Maar daar gelooft Spruyt weer niet in. „Die nota komt op zijn vroegst najaar 2008 uit. Eer de Kamer die gaat behandelen, zit je zo weer tegen nieuwe verkiezingen aan. Dat brede debat, daarmee had het moeten beginnen. Dit is de omgekeerde volgorde.”